Verschillen
Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.
Beide kanten vorige revisieVorige revisieVolgende revisie | Vorige revisie | ||
waterbouw:vgm_handboek_4_28 [2014/04/28 10:43] – henk | waterbouw:vgm_handboek_4_28 [2014/04/28 11:31] (huidige) – henk | ||
---|---|---|---|
Regel 1: | Regel 1: | ||
+ | /*live*/ | ||
+ | ========= 28 Bijlage: Arbobeleidsregels voor de Waterbouw ========= | ||
+ | Bij het goedkeuren van de Arbocatalogus Waterbouw zijn de Arbobeleidsregels vanuit de overheid voor onze branche vervallen. Op hetzelfde moment heeft de Waterbouw echter de hieronder vermelde beleidsregels overgenomen en dienen deze waarnodig zelf up-to-date te houden. De hieronder genoemde beleidsregels hebben nu de naam ' | ||
+ | |||
+ | |<100% 9% 91%>| | ||
+ | ^ Nr ^ omschrijving | ||
+ | | |**Beleidsregels arbeidsomstandighedenwet** | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | | |**Beleidsregels arbeidsomstandighedenbesluit** | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | | |**Beleidsregels arbeidsomstandighedenregeling** | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | | |**Beleidsregels bijlagen** | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | | |**Beleidsregels Schepelingenbesluit** | ||
+ | |[[waterbouw: | ||
+ | |||
+ | * Beleidsregel 4.1c-6 en 4.2-2 incl bijlage 7 en 8 zijn wel van toepassing maar zijn voor onze branche verwerkt in de CROW P 132 | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 8. Voorlichting en onderricht aan zwangere werknemers en werknemers tijdens lactatie=== | ||
+ | **Grondslag Arbowet artikel 8, juncto Arbobesluit** | ||
+ | - De verplichting van de werkgever om er voor te zorgen dat een werknemer doeltreffend wordt voorgelicht en dat aan werknemers doeltreffend onderricht wordt verstrekt houdt mede in dat specifieke voorlichting en onderricht wordt gegeven aan zwangere werknemers en werknemers tijdens lactatie. | ||
+ | - De werkgever geeft een zwangere werknemer voorlichting over de risico' | ||
+ | - Tevens geeft de werkgever voorlichting aan de werknemer vóór het bevallingsverlof over de risico' | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 1.42. Organisatie van de arbeid van zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie=== | ||
+ | **Grondslag Arbobesluit artikel 1.42.** | ||
+ | - De verplichting van de werkgever om de arbeid van een zwangere werknemer en werknemer tijdens lactatie zodanig te organiseren dat de arbeid voor die werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie, houdt ten minste in dat:\\ **a.**\\ de zwangere werknemer bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan lichaamstrillingen of schokken met een versnelling van meer dan 0,25 m/s²;\\ **b.**\\ de zwangere werknemer bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan equivalente geluidsniveaus boven de 80 dB(A) en piekgeluiden boven 200 Pa;\\ **c.**\\ de zwangere werknemer niet wordt blootgesteld aan klimaatomstandigheden, | ||
+ | - Klimaatomstandigheden worden beschouwd als onbehaaglijk als bedoeld in het eerste lid, onder c wanneer het predicted percentage of dissatisfied (PPD) bepaald op basis van NEN-EN-ISO 7730: 1996 " | ||
+ | - Tot de stoffen bedoeld in het eerste lid, onder f, worden in elk geval gerekend:\\ **a.**\\ stoffen die de gezondheid schade kunnen toebrengen via een zogenaamd genotoxisch werkingsmechanisme en die via de moeder het ongeboren kind of de zuigeling kunnen bereiken, waaronder alle mutagene en vrijwel alle kankerverwekkende stoffen,\\ **b.**\\ stoffen die, via een niet-genotoxisch werkingsmechanisme door blootstelling van de moeder de gezondheid van het ongeboren kind of de zuigeling kunnen schaden. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 2-1. Verplichtstelling arbeidsveiligheidsrapport, | ||
+ | **Grondslag Arbobesluit afdeling 2 van hoofdstuk 2**\\ | ||
+ | Voor het juist uitvoeren van de aanwijzingsverplichting moet deze beleidsregel in samenhang met de gehele afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbobesluit beschouwd worden | ||
+ | - Bij de uitwerking van de begripsomschrijving van een installatie voor bewerking, als bedoeld in artikel 2.2 aanhef en onder f, namelijk het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten gevaarlijke stof als één geheel is te beschouwen wordt in volgorde van belangrijkheid, | ||
+ | - In artikel 2.2 is aangegeven dat een installatie voor verlading wordt aangemerkt als een installatie voor bewerking. De hoeveelheid gevaarlijke stof die zich in een transporteenheid bevindt wordt echter niet in de totale hoeveelheid meegenomen, tenzij de transporteenheid zich binnen de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt. | ||
+ | - De afbakening van een installatie voor bewerking, zoals bedoeld in artikel 2.2, onder f kan bij complexe procesinstallaties met een veelheid aan productieprocessen problemen geven. De nadere uitwerking moet aan die problemen tegemoet komen. Doel is dat het arbeidsveiligheidsrapport een goede en op de praktijk gerichte beschrijving vormt, die recht doet aan de doelstellingen van de arbeidsveiligheidsrapportregeling. | ||
+ | - Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingseenheden (zakken, drums, flessen enz.) als bedoeld in artikel 2.2, onder g, dient voor wat betreft de aanwijzing de totale hoeveelheid gevaarlijke stof in de zich op één plaats bevindende eenheden van verpakking beschouwd te worden. Bij het samenstellen van de arbeidsveiligheidsrapporten kan ervoor gekozen worden de beschrijving van verschillende opslaginstallaties te combineren. Van een tankenpark kan dan één rapport gemaakt worden. De verschillende onderdelen moeten wel duidelijk beschreven blijven. | ||
+ | - Het uitgangspunt van de aanwijzing, als bedoeld in artikel 2.3, is de vergelijking van de gecorrigeerde hoeveelheid gevaarlijke stof in de installatie met de grenswaarde van die stof, vermenigvuldigd met een eventuele faseringsfactor (artikel 2.6). Hierbij gelden de volgende voorwaarden: | ||
+ | - Bij de afleiding van grenswaarden voor toxische stoffen als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid wordt uitgegaan van het volgende schema:\\ {{waterbouw: | ||
+ | - Op basis van het gestelde in artikel 2.4, tweede lid, is een lijst van grenswaarden van toxische stoffen opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 4 bij deze beleidsregels. Tevens is een lijst van explosieve stoffen vastgesteld, | ||
+ | - Als de procestemperatuur bedoeld in artikel 2.5, onder e en f, gelijk is aan de omgevingstemperatuur, | ||
+ | - De in artikel 2.5 omschreven omstandigheidsfactoren kunnen als volgt in tabelvorm samengevat worden:\\ {{waterbouw: | ||
+ | - Gecompliceerde mengsels Bepaling van de factor O< | ||
+ | - Omstandigheidsfactor voor opslag.\\ In of aan installaties voor opslag kunnen voorzieningen zijn getroffen die tot doel hebben de opgeslagen stof onder opslagcondittes te houden (bijv. een warmtewisselaar, | ||
+ | - Deze beleidsregel is van toepassing indien op grond van artikel 9.34 van het Arbeidsomstandighedenbesluit afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt toegepast zoals deze afdeling luidde op de dag voor de inwerkingtreding van het Koninklijk besluit van 7 februari 2004 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter vervanging van de bepalingen met betrekking tot de arbeidsveiligheidsrapportage door aanvullende voorschriften met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie en enige andere wijzigingen (Stb. 69). | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 2-2. Aanvullende eisen risico-inventarisatie en - evaluatie, aanwijzing installaties=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Bij de uitwerking van de begripsomschrijving van een installatie voor bewerking, als bedoeld in artikel 2.2, aanhef en onder g, van het Arbeidsomstandighedenbesluit namelijk het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten gevaarlijke stof als één geheel is te beschouwen, wordt, in volgorde van belangrijkheid, | ||
+ | - In artikel 2.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is aangegeven dat een installatie voor verlading wordt aangemerkt als een installatie voor bewerking. De hoeveelheid gevaarlijke stof die zich in een transporteenheid bevindt wordt echter niet in de totale hoeveelheid meegenomen, tenzij de transporteenheid zich binnen de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt. Indien de transporteenheid zich buiten de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt, dient deze te worden aangemerkt als een installatie voor opslag. | ||
+ | - De afbakening van een installatie voor bewerking, zoals bedoeld in artikel 2.2 onder g, van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan bij complexe procesinstallatie met een veelheid aan productieprocessen problemen geven. De nadere uitwerking moet aan die problemen tegemoet komen. Doel is dat de Aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE) een goede en op de praktijk gerichte beschrijving vormt, die recht doet aan de doelstellingen van de regelgeving, | ||
+ | - Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingseenheden (zakken, drums, flessen enz.) als bedoeld in artikel 2.2, onder h, van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient voor wat betreft de aanwijzing de totale hoeveelheid gevaarlijke stof in de zich op één plaats bevindende eenheden van verpakking beschouwd te worden. Bij het samenstellen van de ARIE kan ervoor gekozen worden de beschrijving van verschillende opslaginstallaties te combineren. Voor een tankpark kan dan met één set scenario' | ||
+ | - Het uitgangspunt van de aanwijzing, als bedoeld in artikel 2.3, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is de vergelijking van de gecorrigeerde hoeveelheid gevaarlijke stof in de installatie met de grenswaarde van die stof. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: | ||
+ | - Bij de afleiding van grenswaarden voor toxische stoffen, als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt uitgegaan van het volgende schema:\\ {{waterbouw: | ||
+ | - Op basis van het gestelde in artikel 2.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is een lijst van grenswaarden van toxische stoffen opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 4 bij deze beleidsregels. Tevens is een lijst van explosieve stoffen vastgesteld, | ||
+ | - Als de procestemperatuur bedoeld in artikel 2.5, onder e en f, van het Arbeidsomstandighedenbesluit gelijk is aan de omgevingstemperatuur, | ||
+ | - De in artikel 2.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit omschreven omstandigheidsfactoren kunnen als volgt in tabelvorm samengevat worden:\\ {{waterbouw: | ||
+ | - Gecompliceerde mengsels. Bepaling van de factor Op\\ **a.**\\ Indien sprake is van een mengsel van een groot aantal stoffen met verschillende kookpunten, is het vaak niet doenlijk de berekening voor elke stof afzonderlijk uit te voeren (te denken valt aan aardolieproducten). In die gevallen kan voor het kookpunt van het mengsel het zogenaamde 10% punt aangehouden worden (de temperatuur waarbij tien procent van het mengsel bij een standaard- testmethode overgedestilleerd is).\\ **b.**\\ Voor gevaarlijke stoffen die zijn verdund met een ongevaarlijk oplosmiddel, | ||
+ | - Omstandigheidsfactor voor opslag.\\ In of aan installaties voor opslag kunnen voorzieningen zijn getroffen die tot doel hebben de opgeslagen stof onder opslagcondities te houden. (Bijvoorbeeld een warmtewisselaar, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.4. Aanleg en gebruik van elektrische installaties=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan de verplichtingen, | ||
+ | - NEN 1010-0: | ||
+ | - NEN 1010-1: | ||
+ | - NEN 1010-2: | ||
+ | - NEN 1010-3: | ||
+ | - NEN 1010-4: | ||
+ | - NEN 1010-5: | ||
+ | - NEN 1010-6: | ||
+ | - NEN 1010-7: | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.5. Elektrotechnische, | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 3.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is voldaan indien tijdens elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden, | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.5g -1. Onderzoek in ruimten waar gevaar bestaat voor verstikking, | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Adequaat onderzoek als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdt in dat voor het betreden van de ruimte in deze ruimte met geschikte meetapparatuur wordt vastgesteld of de feitelijke situatie zodanig is dat gevaren voor brand, explosie, vergiftiging, | ||
+ | - Gedurende de werkzaamheden worden frequente herhalingsmetingen uitgevoerd van de aanwezige stoffen en zuurstof indien de kans op brand, explosie, vergiftiging, | ||
+ | - Het onderzoek wordt uitgevoerd door personen, die zowel op de hoogte zijn van de gevaren van bedoelde ruimten als van de van toepassing zijnde meetmethoden en zodanig dat de resultaten eenduidig en betrouwbaar zijn. De resultaten worden schriftelijk vastgelegd. | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.5g -2. Maatregelen in ruimten waar gevaar bestaat voor verstikking, | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Maatregelen gericht op het veilig kunnen betreden en kunnen verlaten van een ruimte als bedoeld in artikel 3.5g, tweede en vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden als doeltreffend aangemerkt indien daarbij rekening is gehouden met de uitkomsten van het onderzoek bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, en de volgende punten daarbij worden in acht genomen. | ||
+ | - Alvorens iemand de ruimte betreedt wordt ervoor gezorgd dat de luchtverversing adequaat is zodat het ontstaan van het gevaar, bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, in de ruimte wordt voorkomen. Wanneer er kans is op een explosieve atmosfeer wordt voor de luchtverversing explosieveilige apparatuur toegepast. Wanneer het gevaar, bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, in de ruimte niet kan worden voorkomen wordt bij betreding gebruik gemaakt van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen waarvan de luchttoevoer onafhankelijk is van de atmosfeer in de ruimte. | ||
+ | - Om te voorkomen dat een dergelijke ruimte door onbevoegden wordt betreden zijn de toegangen tot die ruimte voorzien van het waarschuwingsbord " | ||
+ | - Wanneer uit het onderzoek vooraf blijkt dat de werkzaamheden kunnen aanvangen, worden de werkzaamheden zo ingericht dat door toepassing van luchtverversing het ontstaan van een gevaarlijke atmosfeer tijdens de werkzaamheden zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Alle leidingen die op de besloten ruimte zijn aangesloten, | ||
+ | - Bij het werken in bedoelde ruimte is een persoon buiten de ruimte aanwezig die meteen kan optreden wanneer de gevaren zich daadwerkelijk voordoen | ||
+ | - Wanneer er sprake is van gevaar voor brand en/of explosie worden vonkvrije gereedschappen gebruikt en arbeidsmiddelen toegepast die voldoen aan de eisen neergelegd in het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit explosieveilig materieel. Werk waarbij vonken of hete oppervlakken kunnen ontstaan wordt alleen uitgevoerd wanneer de concentratie van de brandbare stoffen in de atmosfeer ter plekke lager is dan 10 volumeprocent van de LEL (lower explosion limit) van de betreffende stof(fen). | ||
+ | - Indien er gevaar bestaat voor het vlam vatten van stoffen of voorwerpen die tot ontbranding kunnen overgaan worden de plaatsen binnen de bedoelde ruimte waar met open vuur wordt gewerkt eerst zorgvuldig van deze stoffen of voorwerpen ontdaan en worden de werkzaamheden met open vuur alleen verricht als adequate brandblusmiddelen van voldoende capaciteit aanwezig zijn. | ||
+ | - De werkgever beschikt over een noodprocedure in het kader van de bedrijfshulpverlening als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet voor het geval zich in bedoelde ruimten de in artikel 3.5g, eerste lid, genoemde gevaren daadwerkelijk voordoen. In deze procedure worden noodmaatregelen, | ||
+ | - Personen die bedoelde ruimte betreden dragen een reddingsgordel. Deze gordel is voorzien van een voldoende lange en sterke reddingslijn die bestendig is tegen de stoffen die in de besloten ruimte aanwezig zijn. Deze lijn wordt in de nabijheid van de toegang van de ruimte deugdelijk vastgezet. | ||
+ | - In afwijking van het in punt 8 gestelde geldt voor moeilijk toegankelijke of kleine besloten ruimten dat, wanneer de beoordeling in het kader van de inventarisatie en evaluatie van risico' | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.6. Vluchtwegen en nooduitgangen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Maatregelen ten behoeve van een veilige ontvluchting van gebouwen in noodsituaties, | ||
+ | - Voor het aantal de plaats en de afmetingen van de beschikbare vluchtwegen- en nooduitgangen in gebouwen als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.6, geeft het Bouwbesluit (Woningwet) voorschriften. Bedrijfsgebouwen die aan de eisen van het Bouwbesluit voor te bouwen gebouwen voldoen, voldoen aan de eisen van het tweede lid van artikel 3.6. Voor bestaande gebouwen worden deze eisen naar redelijkheid toegepast. | ||
+ | - In aanvulling op het Bouwbesluit zijn voor werkruimten waarin activiteiten plaatsvinden met een verhoogd risico, twee uitgangen vereist. De uitgangen liggen tenminste 5 meter uiteen en bij voorkeur in tegenovergestelde wanden.\\ Ramen, luiken en dergelijke niet voor normaal gebruik bestemde uitgangen, kunnen een alternatieve gelegenheid tot ontkoming bieden, mits het verlaten van de ruimte langs die weg gemakkelijk en veilig kan geschieden. | ||
+ | - Voor arbeidsplaatsen in ruimten, die geen deel uitmaken van een gebouw, zijn twee onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar. Indien de plaats, constructie en inrichting van een vluchtweg een veilige ontkoming waarborgt, kan worden volstaan met één vluchtweg. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.9. Noodverlichting=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Om aan het gestelde in artikel.3.9 en artikel 3 7, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit te voldoen bedraagt de verlichtingssterkte van de noodverlichtingsinstallatie op arbeidsplaatsen en op vluchtwegen minimaal 1 lux op vloerhoogte vanaf 15 seconden na het uitvallen van de normale elektriciteit tot een uur daarna. | ||
+ | - Indien bij uitval van de normale verlichting werkzaamheden moeten worden verricht (of dringende handelingen bij calamiteiten), | ||
+ | - in ruimten zonder daglichttoetreding is altijd noodverlichting aanwezig, indien zich in deze ruimten personen kunnen ophouden.\\ | ||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van schepen. Voor schepen gelden de bepalingen met betrekking tot noodverlichting zoals opgenomen in de schepenwetgeving. | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.13. Automatische deuren en hekken en doorgangen voor voetgangers=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Aan het gestelde in artikel 3.13, zesde en zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Doorgangen als bedoeld in artikel 3.13, achtste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden als veilig voor voetgangers aangemerkt, indien zij\\ **a.**\\ bij eenrichtingverkeer tenminste 0,6 m breder zijn dan het breedst beladen voertuig, dat van de doorgang gebruik maakt, of\\ **b.**\\ bij tweerichtingsverkeer tenminste 0,9 m breder zijn dan tweemaal de breedte van het breedst beladen voertuig, waarvoor de doorgang bestemd is. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.16. Voorzieningen bij valgevaar=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Het tegengaan van valgevaar bij het verrichten van arbeid op pluklorries, | ||
+ | - Het tegengaan van valgevaar bij montage van liften in liftschachten vanaf een montageplatform of vanaf een bewegende vloer is in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.16, eerste lid indien wordt voldaan aan de eisen voor bewegende vloeren in liftschachten, | ||
+ | - Hekwerken cq. randbeveiligingen worden als doelmatig aangemerkt indien:\\ **a.**\\ ten aanzien van de constructie\\ 1°. zij aan de bovenzijde zijn voorzien van een stevige leuning op tenminste 1,0 m boven het werkvlak,\\ 2°. zij bij open constructies aan de onderzijde aansluitend op het werkvlak zijn voorzien van een kantplank van 15 cm hoog, indien uitsteeksels het aansluiten verhinderen, | ||
+ | - Hekwerken cq. randbeveiligingen kunnen bij niet schuine werkvlakken achterwege blijven, indien de arbeid op meer dan 4,0 m afstand van de rand van het werkvlak wordt uitgevoerd en de arbeidszone alsmede de weg daar naar toe duidelijk gemarkeerd zijn. Indien de arbeidszone en de weg daar naar toe tevens zijn afgezet, kan deze afstand tot 2,0 m beperkt worden. | ||
+ | - Werkvloeren zijn altijd gesloten of dichtgelegd. Voor afwateringsdoeleinden e.d. zijn geringe openingen toegestaan, die door een kubus met zijden van 8 cm met kunnen worden gepasseerd. | ||
+ | - Onder "het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat" | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 3.19. Afmetingen van arbeidsplaatsen in kantoren=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan het bepaalde in artikel 3.19 wordt voor wat betreft arbeid in kantoren voldaan indien wordt gewerkt in vertrekken met oppervlakten, | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.1c -1. Zorgvuldigheid, | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Onder het in acht nemen van de grootst mogelijke zorgvuldigheid, | ||
+ | - De werkgever stelt regels en procedures vast voor het omgaan met bedoelde stoften, reiniging van de werkplek en persoonlijke hygiëne waaraan werknemers zich dienen te houden. De werkgever draagt zorg voor de taaktoedeling en het toezicht ten aanzien van het naleven van deze procedures en regels. | ||
+ | - De werkgever richt voorzieningen in en verstrekt middelen aan werknemers voor een optimale hygiëne op plaatsen waar bedoelde stoffen aanwezig zijn. Bij het verstrekken van middelen gaat het onder andere om het beschikbaar stellen van geschikte werkkleding. De werkgever stelt zo vaak als op grond van de blootstellingsbeoordeling als bedoeld in artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit noodzakelijk is, maar tenminste eenmaal per week schone werkkleding beschikbaar en draagt zorg voor de reiniging van vervuilde kleding. | ||
+ | - Werk- en opslagruimten, | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.1c -2. Etikettering gevaarlijke stoffen die op de werkplek aanwezig zijn=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Aan de vermelding op de verpakking van de naam van de stof en van de aanduiding van de aard van de gevaren van een stof, als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, onder i, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan als de vermelding tenminste omvat:\\ **a.**\\ de naam van de gevaarlijke stof en de relevante gevaarlijke bestanddelen, | ||
+ | - Voor de aanduiding geldt dat een stof niet alleen in een gevaarscategorie wordt ingedeeld als de desbetreffende indelingscriteria van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) daartoe aanleiding geven, maar ook als onderzoeksresultaten met die stof voldoen aan de criteria van de Wms. | ||
+ | - In afwijking van het eerste lid worden op laboratoriumhulpmiddelen die voor steeds wisselende chemicaliën worden gebruikt, niet steeds alle voor de werkpleketikettering verplichte aanduidingen aangebracht. In dit geval wordt aan de verplichting als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, onder i, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan als voor een enkelvoudige stof de officiële stofnaam, en voor een meervoudige stof de gangbare benaming of de gevaarlijke bestanddelen op de bedoelde hulpmiddelen worden aangebracht. Deze aanduidingen zijn niet verplicht wanneer hulpmiddelen alleen gebruikt worden voor kortdurende handelingen. | ||
+ | - In afwijking van het eerste lid wordt in het geval van opslag van stoffen in grotere hoeveelheden in speciale opslagruimten aan artikel 4.1c, eerste lid, onder i, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan, wanneer voor meerdere identieke verpakkingen door middel van één etiket-afdruk (bijvoorbeeld op een bord) opvallend en goed leesbaar de verplichte aanduidingen aangebracht zijn. Deze aanduidingen worden zodanig aangebracht dat voor elke afzonderlijk opgeslagen verpakking te allen tijde ter plekke duidelijk is dat de aanduidingen op de betreffende verpakking van toepassing zijn. Wanneer stoffen uitsluitend voor de verkoop zijn opgeslagen kan worden volstaan met het aanbrengen van de aanduidingen welke krachtens de Wms of andere regelgeving bij aflevering in Nederland verplicht zijn. | ||
+ | - In afwijking van het eerste lid wordt in geval van het vervoer en het laden en lossen van gevaarlijke stoffen aan artikel 4.1c, eerste lid, onder i, voldaan, als de vervoerders (chauffeurs en bijrijders) en de laders en lossers tijdens hun werkzaamheden ter plekke beschikken over de gegevens welke op grond van het tweede lid op het etiket zouden moeten zijn vermeld. Het in het eerste lid gestelde vindt geen toepassing voor die gevallen waarop de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing is. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.1c -4. Doeltreffende beheersing van blootstelling aan gevaarlijke stoffen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Maatregelen als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, en artikel 4.4, eerste tot en met vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn in elk geval niet doeltreffend als de concentraties van stoffen in de ademzone van werknemers de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden overschrijden. | ||
+ | - Maatregelen als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, en artikel 4.4, eerste tot en met vierde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet doeltreffend als huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met stoffen waarvoor een huidnotatie is vastgesteld, | ||
+ | - Maatregelen als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, en artikel 4.4, eerste tot en met vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet doeltreffend als huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen (R- en S-zinnen*): | ||
+ | - Maatregelen als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, en artikel 4.4, eerste tot en met vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet doeltreffend als oogcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen: | ||
+ | |||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op stoffen die in de vorm van lading vervoerd worden. | ||
+ | |||
+ | * N.B. Bij de nieuwe aanduiding met P en H zinnen de vergelijkbare zinnen aanhouden. | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.1c -5. Doeltreffende maatregelen bij blootstelling aan rook als gevolg van lassen, gutsen, plasmasnijden en solderen van metaal=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Bij schadelijke blootstelling aan rook als gevolg van lassen, gutsen, plasmasnijden en solderen van metaal, wordt voldaan aan artikelen 4.16, 4.17, 4.18, juncto hoofdstuk 8, afdeling 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | N.B. Zie voor verdere uitleg over checklijst " | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.1c -6. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werken in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - In deze beleidsregel wordt verstaan onder:\\ **a.**\\ verontreinigde grond en verontreinigd grondwater: grond die en grondwater dat op basis van de circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 februari 2000 (Stcrt 2000, 39) als zodanig wordt gekenmerkt; | ||
+ | - In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de in het eerste lid, onder a, genoemde circulaire, onder verontreinigde grond of verontreinigd grondwater tevens verstaan: grond of grondwater waarin zich asbest bevindt in een concentratie, | ||
+ | - In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de onder a genoemde circulaire, onder verontreinigde grond tevens verstaan: grond, waarvan het gehalte steenachtige of andere materialen meer dan 20-volumeprocenten bedraagt. | ||
+ | - Bij werkzaamheden in of met verontreinigde grond waarbij de verontreiniging zodanig is dat de werkzaamheden, | ||
+ | - Bij werkzaamheden in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater waarop beleidsregel 4.2 - 2, tweede lid, van toepassing is en op grond daarvan de werkzaamheden zijn ingedeeld in klasse 0T en 0F, zijn maatregelen doeltreffend als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, artikel 4.18 en artikel 4.19 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dan wel worden voorzieningen ter voorkoming of beperking van de gevolgen van ongewilde gebeurtenissen als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit adequaat geacht indien de volgende aanvullende maatregelen worden getroffen: | ||
+ | - Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 1T, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen, aangevuld met de volgende maatregelen: | ||
+ | - Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 2T, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen en aangevuld met de volgende maatregelen: | ||
+ | - Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 3T, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen en aangevuld met de volgende maatregelen: | ||
+ | - Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 1F, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen, aangevuld met de volgende:\\ **a.**\\ er wordt voor zorggedragen dat er geen open vuur is;\\ **b.**\\ permanent op het werk aanwezig materieel is uitgerust met vonkenvangers op de uitlaten;\\ **c.**\\ ter plaatse van de werkzaamheden zijn brandblusmiddelen beschikbaar. | ||
+ | - Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater (al dan niet tijdelijk) zijn ingedeeld in klasse 2F, worden alle voor klasse 1F geldende maatregelen als bedoeld in het negende lid getroffen en aangevuld met de volgende maatregelen: | ||
+ | - Indien de werkzaamheden zijn ingedeeld in zowel een T klasse als een F klasse, is het zwaarste regime bepalend voor de wijze waarop en de frequentie waarmee de concentraties van stoffen worden gemeten. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.2 -1. Wijze van beoordelen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en enkele aanvullende regels voor asbest=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Aan de verplichting tot het bepalen van de gevaren van de blootstelling, | ||
+ | - Aan de verplichting tot beoordeling van de aard van de blootstelling, | ||
+ | - Als de beoordeling van de mate van de blootstelling, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.2 -2. Wijze van beoordelen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werken in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - In deze beleidsregel wordt verstaan onder:\\ **a.**\\ verontreinigde grond en verontreinigd grondwater: grond die en grondwater dat op basis van de circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 februari 2000(Stcrt. 2000, 39) als zodanig wordt gekenmerkt; | ||
+ | - In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de in het eerste lid, onder a, genoemde circulaire, onder verontreinigde grond of verontreinigd grondwater tevens verstaan: grond of grondwater waarin zich asbest bevindt in een concentratie, | ||
+ | - In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de in het eerste lid, onder a, genoemde circulaire, onder verontreinigde grond tevens verstaan: grond waarvan het gehalte steenachtige of andere materialen meer dan 20-volumeprocenten bedraagt. | ||
+ | - Onder het doeltreffend vaststellen van de mate van blootstelling aan stoffen die gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren door middel van metingen of andere methodes dan metingen, als bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Ten aanzien van de vaststelling van de concentratie asbest in grond met een gehalte steenachtige of andere materialen van maximaal 20-volumeprocenten, | ||
+ | - Ten aanzien van de vaststelling van de concentratie asbest in grond met een gehalte steenachtige of andere materialen van meer dan 20-volumeprocenten, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.3 -1. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan stoffen door gebruik van persoonlijke ademhalingsbeschermingsmiddelen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Bij het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen ais bedoeld in artikel 4.3, vierde lid, en artikel 4.4, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Om te beoordelen of een persoonlijke beschermingsmiddel als bedoeld in artikel 4.9 achtste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit geschikt is om de inhalatoire blootstelling aan stoffen tot een voldoende laag niveau te beperken, wordt voor de vaststelling van de blootstellingsreductie bij gebruik van een middel uitgegaan van de door de leverancier opgegeven nominale protectiefactor (NPF) in relatie tot arbeidsbelasting en belastbaarheid van de betrokken werknemers. | ||
+ | - Een ademhalingsbeschermingsmiddel met een systeem dat de omgevingslucht filtert is niet geschikt indien de gas- of dampconcentratie van de te filteren stof in de omgevingslucht hoger is dan 1 volumeprocent. | ||
+ | - Bij blootstelling aan inert zwevend stof met een grenswaarde van 10 milligram per kubieke meter lucht wordt een P1SL filtertype die voldoet aan de norm NEN-EN 143 2000 " | ||
+ | - Bij blootstelling aan stoffen met een grenswaarde tussen 0,1 en 10 milligram per kubieke meter lucht wordt minimaal een P2SL filtertype die voldoet aan voornoemde norm NEN-EN 143, toegepast of een filter met vergelijkbare NPF ingeval van blootstelling aan dampen of gassen. | ||
+ | - Bij blootstelling aan stoffen met een grenswaarde kleiner dan 0,1 milligram per kubieke meter lucht wordt minimaal een P3SL filtertype die voldoet aan voornoemde norm NEN-EN 143, toegepast of een filter met vergelijkbare NPF ingeval van blootstelling aan dampen of gassen. | ||
+ | - Half- en kwartgelaatsmaskers met filter(systemen) die de omgevingslucht filteren zijn ongeschikt voor bescherming tegen stoffen met een grenswaarde kleiner dan 0,1 milligram per kubieke meter lucht. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.6 -1. Voorkomen van calamiteiten bij opslag, gebruik en transport van gascilinders=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Ten aanzien van de opslag, het gebruik en het transport van gascylinders worden de volgende maatregelen adequaat geacht ter vermijding van het gevaar op een ongewilde gebeurtenis zoals omschreven in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.6 -3. Voorkomen van ongewilde gebeurtenissen bij werkzaamheden met gevaarlijke stoffen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Ter vermijding van het gevaar voor een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden bij werkzaamheden die tot gevolg hebben dat de hierna onder a tot en met d genoemde stoffen buiten de verpakking of het reservoir kunnen treden de volgende voorzieningen adequaat geacht.\\ **a.**\\ Ten aanzien van stoffen die\\ - voldoen aan de criteria voor indeling in één of meer van de categorieën ' | ||
+ | - Ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid onder c van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden bij werkzaamheden die tot gevolg hebben dat de hierna, onder a en b genoemde stoffen buiten de verpakking of het reservoir worden gebracht de volgende voorzieningen adequaat geacht.\\ **a.**\\ In werkruimten waar gewerkt wordt met stoffen die voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën ' | ||
+ | - Teneinde de aanwezigheid van gevaarlijke concentraties op de werkplek te voorkomen, zoals bedoeld in artikel 4.6, eerste lid onder a, mogen op de werkplek geen grotere hoeveelheden van stoffen in de categorieën ' | ||
+ | - De indeling van gebieden waar explosieve atmosferen kunnen heersen, in gevarenzones als bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.6 -6. Voorkomen van verstikking of bedwelming bij toepassing van kooldioxide=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Ten aanzien van de opslag of toepassing van kooldioxide worden de volgende voorzieningen adequaat geacht ter vermijding van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - In betreedbare ruimten waar kooldioxide wordt opgeslagen of toegepast, waaronder begrepen arbeid aan of verwijderen van reservoirs, installaties of andere verpakkingen waarin zich kooldioxide bevindt, wordt het kooldioxidegehalte permanent gemeten met een vast opgestelde detector in de volgende situaties: | ||
+ | - Indien ventilatie wordt toegepast vindt afzuiging dicht bij de bodem (op ca 25 cm boven de bodem) plaats. | ||
+ | - Indien in situaties als bedoeld in het eerste lid een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is wordt voordat de ruimte wordt betreden alsmede tijdens het verblijf in die ruimte het kooldioxidegehalte gemeten met een draagbare detector. | ||
+ | - De detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn voorzien van CE-markering en hebben.\\ **a.**\\ een vooralarm dat in werking treedt wanneer de kooldioxideconcentratie in de ruimte 30 000 mg/ | ||
+ | - Bij overschrijding van een kooldioxideconcentratie van 55 000 mg/ | ||
+ | - De goede werking van de detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle. | ||
+ | - Deze beleidsregel is niet van toepassing op\\ **a.**\\ ruimten waarin de aanwezige hoeveelheid kooldioxide minder dan 3,0 kg bedraagt en\\ **b.**\\ kooldioxide in kleine draagbare brandblusapparaten tot 20 kg totale massa. | ||
+ | |||
+ | //(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 maart 2001 en aangepast middels het onderhavige besluit)// | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | === Beleidsregel 4.6 -7. Voorkomen van verstikking bij toepassing van vloeibare stikstof === | ||
+ | ** Grondslag: Arbobesluit artikel 4.6, eerste en tweede lid **\\ | ||
+ | Ten aanzien van de opslag en toepassing van vloeibare stikstof worden de volgende voorzieningen adequaat geacht ter vermijding van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid. van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - In betreedbare ruimten waar vloeibare stikstof wordt opgeslagen of toegepast, waaronder begrepen het vullen, leegmaken of verwijderen van reservoirs of installaties, | ||
+ | - Indien in situaties als bedoeld in het eerste lid een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is wordt voordat de ruimte wordt betreden alsmede tijdens het verblijf in die ruimte het zuurstofgehalte gemeten met een draagbare detector. | ||
+ | - De detectoren bedoeld in het eerste en tweede lid zijn voorzien van CE-markering en hebben.\\ **a.**\\ een vooralarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte 19 volumeprocent bedraagt;\\ **b.**\\ een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte lager is dan 18 volumeprocent. | ||
+ | - Bij een zuurstofconcentratie van 18 volumeprocent of lager worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten dan wel wordt de ruimte alleen betreden met gebruik van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen. | ||
+ | - De goede werking van de detector blijft gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle. | ||
+ | - Deze beleidsregel is niet van toepassing voor ruimten waarin de aanwezige hoeveelheid vloeibare stikstof minder dan 3,0 kg bedraagt. | ||
+ | | ||
+ | //(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 maart 2001 en aangepast middels het onderhavige besluit)// | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.16. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan kankerverwekkende stoffen door gebruik van ademhalingsbeschermingsmiddelen=== | ||
+ | **Grondslag Arbobesluit artikel 4.16, derde lid en artikel 4.18, vierde lid, juncto hoofdstuk 8, afdeling 1 en artikel 9.3, eerste lid** | ||
+ | - Om te beoordelen of een persoonlijke beschermingsmiddel als bedoeld in artikel 4.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit geschikt is om de inhalatoire blootstelling aan kankerverwekkende stoffen tot een voldoende laag niveau te beperken, wordt voor de vaststelling van de blootstellingsreductie bij gebruik van een middel uitgegaan van de door de leverancier opgegeven nominale protectiefactor (NPF) in relatie tot arbeidsbelasting en belastbaarheid van de betrokken werknemers. | ||
+ | - Bij blootstelling aan kankerverwekkende stoffen met een genotoxisch werkingsmechanisme dient minimaal een volgelaatsmasker met P3SL stoffilterkwaliteit, | ||
+ | - Het gebruik van ademhalingsbeschermmgmiddelen met filter(systemen) die de omgevingslucht filteren zijn niet toegestaan indien de gas- of dampconcentratie in de omgevingslucht hoger is dan 1 volumeprocent. | ||
+ | - Deze beleidsregel is niet van toepassing bij blootstelling aan asbest. Ten aanzien van doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen bij blootstelling aan asbest wordt gehandeld overeenkomstig het in beleidsregel 4.18-3 gestelde. | ||
+ | - Deze beleidsregel is niet van toepassing bij blootstelling aan respirabel kwarts in de bouwnijverheid. Ten aanzien van doeltreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen bij blootstelling aan respirabel kwarts in deze sector, wordt gehandeld overeenkomstig het in beleidsregel 4.18-4 gestelde. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.18 -1. Doeltreffende beheersing van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Maatregelen als bedoeld in artikel 4.18, eerste tot en met derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet doeltreffend als | ||
+ | - het blootstellingsniveau van een kankerverwekkende stof met een niet-genotoxisch werkingsmechanisme de wettelijke grenswaarde voor die stof, zoals opgenomen in de bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling, | ||
+ | - het blootstellingsniveau van een kankerverwekkende stof met een genotoxisch werkingsmechanisme de wettelijke grenswaarde voor die stof, zoals opgenomen in de bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling, | ||
+ | - huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met kankerverwekkende stoffen waarvoor een huidnotatie is vastgesteld zoals opgenomen in de lijst van grenswaarden in bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling, | ||
+ | - huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met kankerverwekkende of mutagene stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen (R- en S-zinnen*): | ||
+ | - oogcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met kankerverwekkende stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen (R- en S-zinnen): | ||
+ | In dergelijke situaties worden doelmatige persoonlijke oog- of gezichtsbeschermingsmiddelen gedragen, als bedoeld in artikel 4.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. | ||
+ | |||
+ | * N.B. Bij de nieuwe aanduiding met P en H zinnen de vergelijkbare zinnen aanhouden. | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.18 -3. Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij overschrijding de grenswaarde bij werkzaamheden met asbest en asbesthoudende producten=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Onder persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in artikel 4.18, derde lid en 4.48a, tweede lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Indien op basis van de resultaten van de risico-inventarisatie en -evaluatie het om veiligheidsredenen niet mogelijk is om de in het eerste lid genoemde typen ademhalingsbeschermingsmiddelen te gebruiken, kan in dergelijke situaties een volgelaatmasker met aanblaasunit en P3SL-filter en voorfilter worden toegepast, welke voldoen aan de normen:\\ **a.**\\ NEN-EN 136:1998 " | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.18 -4. Doeltreffende beheersing van blootstelling aan kristallijn, | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Aan het bepaalde in artikel 4.16, derde en vierde lid, en artikel 4.18, eerste tot en met derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Gasbeton en zandkalksteenblokken worden niet gezaagd, deze worden met een blokkenschaar op maat geknipt. | ||
+ | - Bij de hierna vermelde werkzaamheden, | ||
+ | - De keuze en het gebruik van het juiste type ademhalingsbescherming worden bepaald door de hoogte van de blootstelling aan kwartsstof en de gebruiksomstandigheden. Daarbij wordt in acht genomen dat het ademhalingsbeschermingsmiddel geschikt is wanneer de daaraan toegekende protectiefactor, | ||
+ | | ||
+ | //(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 januari 2001)// | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.19. Informatie voor werknemers bij het werken met kankerverwekkende en mutagene stoffen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Aan het gestelde in artikel 4.19, onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan als mondeling en schriftelijk voorlichting en onderricht wordt gegeven over:\\ **a.**\\ de gevaren van desbetreffende kankerverwekkende en mutagene stoffen en de werkzaamheden ermee;\\ **b.**\\ het veilig omgaan met deze stoffen;\\ **c.**\\ hoe blootstelling zoveel mogelijk kan worden voorkomen; | ||
+ | - Aan het gestelde in artikel 4.19, onder c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan als gevarenzones duidelijk zijn afgebakend en de toegangen tot een gevarenzone zijn gemarkeerd met een doodshoofdsymbool dat met betrekking tot de vormgeving voldoet aan het gestelde in of krachtens artikel 8.4 en dat voorzien is van de tekst " | ||
+ | - (Vervallen.) | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.45. | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan de verplichting om grond, bagger, puin, puingranulaat, | ||
+ | - Het verpakken en het afvoeren van hechtgebonden of niet-hechtgebonden asbesthoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, | ||
+ | - De afsluiting van de laadruimte, bedoeld in het eerste lid, is zodanig robuust, dat ingeval van calamiteiten geen lading verloren gaat. | ||
+ | - De concentratie hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, | ||
+ | - De concentratie niet-hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, | ||
+ | - Het gehalte hechtgebonden en niethechtgebonden asbest in grond en in andere vergelijkbare materialen wordt bepaald volgens norm-NEN 5707, uitgave 2001. Het gehalte hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest in puin, puingranulaat en in andere vergelijkbare steenachtige materialen, wordt bepaald volgens norm NEN 5897, uitgave 2005 of norm NEN 5896, uitgave 2003. | ||
+ | - Er worden zodanige maatregelen aan de bron getroffen tijdens het laden, lossen en het vervoer van asbesthoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, | ||
+ | - De cabine en andere arbeidsplaatsen van het voer- en vaartuig zijn voorzien van een overdrukfilter- en klimaatregelingsinstallatie, | ||
+ | - Voordat de vrachtwagen het werkterrein en het losterrein verlaat, wordt aanhangende vervuiling verwijderd door de vrachtwagen aan de buitenzijde nat te reinigen. Het werkwater wordt opgevangen en gefilterd alvorens het water wordt hergebruikt of geloosd. | ||
+ | - Restanten hechtgebonden of niethechtgebonden asbest-, crocidoliethoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, | ||
+ | - De beschreven reinigingswerkzaamheden, | ||
+ | - Tijdens het laden en het lossen verblijft de chauffeur van de vrachtwagen in de cabine, waarvan de ramen en deuren geheel zijn gesloten. | ||
+ | - De chauffeur, machinist of schipper stelt zich op grond van de vervoersdocumenten op de hoogte van de aard en samenstelling van de vracht die wordt vervoerd. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.47. Doeltreffend meten van asbeststof in de lucht=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Aan het voorschrift dat laboratoria adequaat zijn toegerust voor analyse van asbestmonsters, | ||
+ | - Aan het voorschrift dat personen de vereiste deskundigheid bezitten voor de monstername, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.47c. | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Indien de melding als bedoeld in artikel 4.47c, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit schriftelijk wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd als de melding van de in dit artikel genoemde gegevens schriftelijk wordt gedaan uiterlijk vijf werkdagen vóór het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. In afwijking daarvan kan bij spoedgevallen worden volstaan met een melding met een uiterste termijn van twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Indien de melding elektronisch wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd, als de melding wordt gedaan uiterlijk twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Als asbest onverwacht wordt aangetroffen tijdens een sloop of bij calamiteiten kan worden volstaan met een onmiddellijke melding. Indien dit laatste betekent dat de melding buiten kantooruren zou moeten plaatsvinden, | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.51. Hygiënische beschermingsmaatregelen bij werkzaamheden met asbest in risicoklasse 2 en 3=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Onder een adequaat uitgeruste wasserij als bedoeld in , artikel 4.51, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verstaan: een wasserij die beschikt over onder meer de volgende procedures en voorzieningen teneinde blootstelling van het personeel aan asbest te voorkomen: | ||
+ | - Onder hygiënische beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 4.20, eerste tot en met vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden, voor wat betreft het werken met asbest bij werkzaamheden ingedeeld in risicoklasse 2 of 3 als bedoeld in artikel 4.48 en 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.51a. | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - De visuele inspectie bij de eindbeoordeling, | ||
+ | - De eindbeoordeling, | ||
+ | - Aan het voorschrift dat bedrijven adequaat zijn toegerust voor de uitvoering van een visuele inspectie, bedoeld in artikel 4.51a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.54. Melding slopen asbest of crocidoliet=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | De melding als bedoeld in artikel 4.54, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als tijdig beschouwd, als de melding van de in dit artikel genoemde gegevens schriftelijk wordt gedaan uiterlijk 7 dagen vóór het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. In afwijking daarvan kan bij spoedgevallen worden volstaan met een melding met een uiterste termijn van 48 uur. Als asbest onverwachts wordt aangetroffen tijdens een sloop of bij calamiteiten kan worden volstaan met een onmiddellijke melding. Indien dit laatste betekent dat de melding buiten kantooruren zou moeten plaatsvinden, | ||
+ | \\ \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 4.87a. Doeltreffende maatregelen ter voorkoming of beperking van blootstelling aan legionellabacteriën bij het in bedrijf nemen en houden van een koeltoren die water in aërosolvorm in de lucht kan brengen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - De maatregelen, | ||
+ | - De maatregelen, | ||
+ | - In het legionella-beheersplan, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 4.87b. | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Indien uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 4.85 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - De maatregelen, | ||
+ | - In het legionella-beheersplan, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 5.3 -1. Tillen op bouwplaatsen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan het bepaalde in artikel 5.3, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft tillen op bouwplaatsen als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan als het volgende in acht wordt genomen.\\ | ||
+ | // | ||
+ | - Handmatig tillen wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden of beperkt. | ||
+ | - Het maximale gewicht dat door één persoon met de handen wordt getild bedraagt 25 kilogram. | ||
+ | - Als de bewegingsruimte dit toelaat bedraagt het maximale gewicht dat door twee personen samen met de handen wordt getild 50 kilogram. | ||
+ | - De punten 2 en 3 zijn tot 1 januari 2007 niet van toepassing op werkzaamheden in de installatie- en isolatiebranche, | ||
+ | - Dakrollen zwaarder dan 25 kilogram worden mechanisch getransporteerd. In situaties waarin dat technisch of organisatorisch niet mogelijk is, worden dakrollen, mits niet zwaarder dan 35 kilogram, handmatig getransporteerd - in afwijking van punt 2 - tot een maximum van 5 rollen per persoon per dag. | ||
+ | - Wanneer het in nieuwbouwsituaties (gedeeltelijk) onmogelijk is het transport van zware materialen voor liftinstallaties van de aanvoerplaats naar de liftschacht met transporthulpmiddelen te verrichten, zijn voor dat gedeelte van het transporttraject tot uiterlijk 1 juli 2007 de punten 2 en 3 niet van toepassing. | ||
+ | - Straatstenen zwaarder dan 4 kilogram worden niet handmatig verwerkt. | ||
+ | - Stoeptegels zwaarder dan 9,5 kilogram worden niet handmatig verwerkt. | ||
+ | - Er wordt alleen zonder mechanische til hulpmiddelen gemetseld en gelijmd als\\ \\ | ||
+ | * de vrije werkruimte tenminste 0,60 meter bedraagt; | ||
+ | * de diepte van het stavlak van een metselconsole tenminste 0,40 meter bedraagt; | ||
+ | * de elementen lichter zijn dan 14 kilogram; | ||
+ | * de elementen van 4 tot 14 kilogram tweehandig worden getild en worden verwerkt tot maximaal 1,50 meter boven en niet beneden het stavlak en | ||
+ | * de elementen lichter dan 4 kilogram worden verwerkt tot maximaal 1.70 meter en vanaf tenminste 0,20 meter boven het stavlak, met uitzondering van | ||
+ | * het van binnenuit metselen of lijmen direct onder en vanaf een verdiepingsvloer of | ||
+ | * het metselen of lijmen vanaf het maaiveld. | ||
+ | - Betonstaal en gereedschap voor de verwerking hiervan zwaarder dan\\ \\ | ||
+ | * 17 kilogram worden niet met één hand getild; | ||
+ | * 20 kilogram worden niet getild vanaf minder dan 50 cm boven de grond. | ||
+ | - Steigerelementen zwaarder dan 23 kilogram worden niet door één persoon handmatig getild en getransporteerd. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 5.4 -1a. Zittend werk=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Een zitgelegenheid op een werkplek voldoet aan de ergonomische beginselen, bedoeld in artikel 5.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit als aan de volgende voorwaarden is voldaan: | ||
+ | - Alle regelmatig voorkomende werkzaamheden zijn binnen het werkbereik van de handen en het zichtgebied van de individuele werknemer gebracht. De werkhoogte is aangepast aan de werkzaamheden en de individuele werknemer. De werknemer heeft de beschikking over een voetensteun indien dat voor het bereiken van een goede lichaamshouding gevergd wordt. Deze is minimaal 45 cm breed en 35 cm diep en is eenvoudig in hoogte instelbaar in minimaal 3 standen met onderling gelijke afstand. Het totale instelbereik van de voetensteun omvat in ieder geval het verticale traject tussen 35 en 47 centimeter onder de bovenzijde van de zitting. Een stang of balk als voetensteun is onvoldoende. | ||
+ | - Ten behoeve van de bewegingsvrijheid van benen en voeten is een vrije ruimte onder het werkblad aanwezig van ten minste 70 centimeter hoog en 60 centimeter breed en diep. Voor werkzaamheden in kantoren bedraagt de minimale diepte ten behoeve van de benen en voeten respectievelijk 65 en 80 centimeter. | ||
+ | - Indien kantoorwerkzaamheden worden verricht:\\ **a.**\\ is er ten behoeve van de werknemer een zitgelegenheid beschikbaar die aan de norm NEN-EN 1335-1:2000 ' | ||
+ | - Bij andere werkzaamheden dan kantoorwerkzaamheden die zittend kunnen worden verricht, is een zitgelegenheid beschikbaar die aan de norm NEN-EN 1335-1:2000 ' | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | | ||
+ | ===Beleidsregel 5.4 -3. Zitgelegenheid bij baliewerk=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | |||
+ | Een zitgelegenheid bij baliewerk voldoet aan de ergonomische beginselen, bedoeld in artikel 5.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Onder baliewerk worden werkzaamheden verstaan aan een voorziening die ingericht is voor direct contact met klanten of bezoekers. Administratieve handelingen, | ||
+ | - Er is sprake van een doelmatige zitgelegenheid als\\ **a.**\\ van de stoel de rugleuning en de zittinghoogte verstelbaar zijn,\\ **b.**\\ de stoel voldoet aan de norm NEN-EN 1335-1:2000 ' | ||
+ | - Bij baliewerk in combinatie met beeldschermwerk in de zin van artikel 5.12 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is sprake van een doelmatige zitgelegenheid als de stoel voorzien is van verstelbare armsteunen. | ||
+ | - Het meubel waarin baliewerk wordt verricht, biedt voldoende bewegingsvrijheid voor de werknemer. Er is een vrije ruimte onder het werkblad aanwezig van ten minste 70 centimeter hoog en 60 centimeter breed en diep, afgezien van de voor het werk beschikbare voetensteun. Bij die 60 centimeter breedte is de dikte van het werkblad nergens meer dan 5 centimeter. | ||
+ | - De inrichting van de balie maakt het mogelijk dat de werknemer en bezoekers elkaar op gelijke ooghoogte aan kunnen kijken. Hieraan wordt voldaan wanneer:\\ **a.**\\ de zittinghoogte van de stoel van de werknemer over een traject verstelbaar is van 49 -61 cm, 59 - 71 cm of een traject daartussen, waarbij de werkhoogte van de werknemer dienovereenkomstig is aangepast, of\\ **b.**\\ de vloer aan de zijde van de werknemer is verhoogd met 10 tot 20 centimeter en de overgang naar deze vloerverhoging goed is gemarkeerd, of\\ **c.**\\ de balie aan bezoekerszijde voorzien is van een stoel, waarvan bezoekers geregeld gebruik maken. | ||
+ | - De werknemer heeft de beschikking over een voetensteun indien dat voor het bereiken van een goede lichaamshouding nodig is. Deze is minimaal 45 cm breed en 35 cm diep en is eenvoudig in hoogte instelbaar in minimaal 3 standen met onderling gelijke afstand. Het totale instelbereik van de voetensteun omvat in ieder geval het verticale traject tussen 35 en 47 centimeter onder de bovenzijde van de zitting. Een stang of balk als voetensteun is onvoldoende. | ||
+ | - Hulpmiddelen die regelmatig worden gebruikt zijn zo geplaatst dat de werknemer bij dat gebruik niet noodgedwongen hoeft te verzitten of een gebogen houding hoeft aan te nemen. Deze zijn geplaatst binnen een horizontaal bereik van 45 centimeter, gerekend vanaf de schouders van de werknemer. De plaatsing is bovendien op een hoogte die maximaal 10 centimeter afwijkt van de werkhoogte. | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 5.11. Bescherming van ogen en gezichtsvermogen bij beeldschermwerk=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Het passend onderzoek aan ogen en gezichtsvermogen omvat minimaal een anamnese, een gezichtsscherpte- en een accommodatiemeting. In aan vulling daarop vindt er een beoordeling van de werkplek plaats. Een oftalmologisch onderzoek wordt uitgevoerd als oogklachten of gezichtsstoornissen niet op een eenvoudige manier met optische correctiemiddelen te verhelpen zijn. | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 6.1. Temperatuur=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Indien de aard van het werk of de aard van de arbeidsplaats het werken bij een hoge omgevingstemperatuur noodzakelijk maakt, leiden de klimatologische omstandigheden niet tot overschrijding van de referentiewaarden genoemd in:\\ **a.**\\ bijlage A van de norm NEN-ISO 7243:1989 "Hete omgevingsomstandigheden - Bepaling van de externe warmtebelasting van werkende mensen, gebaseerd op de WBGT-index (wet bulb globe temperature)", | ||
+ | - Indien de aard van het werk of de aard van de arbeidsplaats het werken bij een lage omgevingstemperatuur noodzakelijk maakt, voldoet het klimaat aan de norm NVN-ISO/TR 11079:1996 " | ||
+ | - Bij overschrijding van de referentiewaarden in de bovengenoemde normen dient de werkgever de thermische belasting op de betreffende arbeidsplaats met behulp van passende maatregelen te verminderen, | ||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van zeeschepen. | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 6.2. Luchtverversing=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Voor kantoorruimten geldt een minimale luchtverversing van 30 m< | ||
+ | - Voor overige ruimten waar lichte arbeid wordt verricht geldt een minimale luchtverversing van 25 m< | ||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van zeeschepen en luchtvaartuigen of indien de eisen van verkeersveiligheid (Wegvervoer) zich ertegen verzetten. | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 6.3. Verlichting=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Arbeidsplaatsen en de directe toegangen daartoe zijn gedurende de aanwezigheid van de werknemers voldoende en doelmatig verlicht door daglicht, door kunstlicht of door beide, indien is voldaan aan de Nederlandse norm NEN 3087:1997 " | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 6.7. Beoordelen en zo nodig meten van de lawaainiveaus=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - De werkgever beoordeelt de lawaainiveaus waaraan werknemers zijn blootgesteld als bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, van het Arbobesluit middels metingen, wanneer door de uitvoering van enigerlei werkzaamheid de dagelijkse blootstelling aan lawaai (dagdosis< | ||
+ | - De deskundige of de arbodienst voert in opdracht van de werkgever de geluidsmetingen als bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, uit overeenkomstig de Nederlandse norm NEN 3418. Dit waarborgt de representativiteit van de meetresultaten voor de blootstelling aan lawaai gedurende de dagelijkse arbeidstijd. | ||
+ | - Toepassing van de norm NEN 3418 voor het meten van geluid op de arbeidsplaats waarborgt dat de bij de meting gebruikte methoden en apparaten zijn aangepast aan de desbetreffende omstandigheden als genoemd in artikel 6.7, derde lid. | ||
+ | < | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 6.8. Voorkomen of beperken van de blootstelling aan schadelijk lawaai=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Artikel 6.8, eerste, tweede en derde lid Arbobesluit | ||
+ | - Wanneer een werknemer de dagdosis< | ||
+ | - De werkgever vervangt machines waarvan de geluidsproductie niet beantwoordt aan bovengenoemde criteria wanneer de economische levensduur is verstreken. | ||
+ | - Wanneer de dagdosis van de werknemer door lawaaibestrijding aan de bron door toepassing van de algemeen erkende stand van de techniek of van de algemeen gangbare voorzieningen voor lawaaibestrijding niet tot beneden 85 dB(A) (piekniveau 140 Pa of 137 dB(C)) kan worden teruggebracht, | ||
+ | - Werkruimten, | ||
+ | - Gehoorbeschermers zijn passend wanneer zij worden afgestemd op de omstandigheden ter plaatse door met name de volgende factoren mee in overweging te nemen:\\ **a.** de klimaatomstandigheden op de arbeidsplaats; | ||
+ | - Afstemming van gehoorbeschermers op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de werknemer geschiedt door rekening te houden met de volgende zaken:\\ **a.**\\ het draagcomfort van de gehoorbeschermers; | ||
+ | - De werkgever zorgt ervoor dat de aangeboden gehoorbeschermers geschikt zijn voor de drager door de gebruikers een keuze te bieden uit verschillende typen gehoorbeschermers die voldoende demping bieden voor de situatie waarin de gehoorbeschermers worden gebruikt. Hierbij ziet de werkgever erop toe dat de dagelijkse blootstelling in de gehoorgang niet hoger is dan 80 dB(A) (en het piekniveau niet hoger is dan 112 Pa of 135 dB(C)) of, als dit technisch niet mogelijk is, in ieder geval niet hoger dan 87 dB(A) (en het piekniveau niet hoger dan 200 Pa of 140 dB(C)). De selectie gebeurt aan de hand van de norm NEN-EN 458:1994 ? | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.3 -1. Handbediende hogedrukreinigers=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Aan het gestelde in artikel 7.3 wordt met betrekking tot het gebruik van handbediende hogedruk reinigers voldaan indien bij werkzaamheden met deze hogedrukreinigers Tabel l wordt aangehouden. | ||
+ | - Onder een hogedruk reiniger wordt in dit verband een toestel verstaan:\\ **a.**\\ met een maximum werkdruk van 250 bar of meer of\\ **b.**\\ waarvan de opbrengst uitgedrukt in het product van de maximale werkdruk in bar en de hoeveelheid te verspuiten vloeistof in liters per minuut, groter is dan 5000. | ||
+ | - Tabel l is samengesteld uit de volgende delen:\\ **a.**\\ Werkomstandigheden. Deze zijn in oplopende zwaarte in 3 categorieën ingedeeld: | ||
+ | - Waar in de tabel sprake is van "Geen extra maatregelen" | ||
+ | - Waar sprake is van "Niet toepassen" | ||
+ | {{waterbouw: | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.3 -3. Geschiktheid hijs- en hefgereedschap=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Er wordt zodanig hijs- en hefgereedschap gebruikt, dat lasten er niet ongewild van kunnen loskomen en dat het hijs- en hefgereedschap niet kan losraken van de kraan, ook niet wanneer de last tijdens het hijsen ergens (ongewild) tegen stoot of wordt tegengehouden.\\ Haken worden hiertoe als regel gesloten uitgevoerd om te voorkomen dat aangehaakte hijs- en hefgereedschappen zoals stroppen lengen, hijsbanden enz. ongewild los van de haak kunnen komen. | ||
+ | - Indien dit door de aard van de last niet kan worden voorkomen, worden doelmatige uitvalbeveiligingen toegepast of wordt voorkomen dat personen door een vallende last of een deel daarvan kunnen worden geraakt. | ||
+ | - Leidingen of kabels van vacuumhefgereedschap, | ||
+ | \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.3 -4. Inventarisatie en evaluatie van gevaren van arbeidsmiddelen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Voor machines en vergelijkbare arbeidsmiddelen wordt aan het gestelde in artikel 7.3, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan indien de risico-inventarisatie en -evaluatie is uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 14121-1: | ||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.\\ | ||
+ | (update Waterbouw nov 2010)\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.3 -6. Geschiktheid werkbakken=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Een werkbak bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Voor werkbakken hangende aan een hijskraan: | ||
+ | - Voor werkbakken bevestigd aan of op het hefmechanisme van een hefwerktuig zoals een vorkheftruck: | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.3 -7. Geschiktheid hijs- en hefwerktuigen die in combinatie met werkbakken worden gebruikt=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Hijs- en hefwerktuigen, | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.4-1. | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Een hijskraan is een werktuig, ingericht en bestemd voor het hijsen en verplaatsen van vrijhangende lasten. | ||
+ | - Hijskranen, die voor 1 januari 1995 voor de eerste maal in Nederland in gebruik genomen werden en die niet voorzien zijn van een CE-markering overeenkomstig het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines voldoen aan het gestelde in artikel 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Een werktuig dat niet primair ontworpen is als hijskraan, maar met enige aanpassing hijswerkzaamheden kan verrichten, zoals een grondverzetmachine of een vorkheftruck, | ||
+ | - Deze beleidsregel is niet van toepassing op hijswerktuigen aan boord van schepen, daarvoor gelden de bepalingen van internationale verdragen op het gebied van scheepvaart zoals van IMO-en ILO-verdragen (respectievelijk International Marine Organisation en International Labour Organisation).\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.4 -2. Deugdelijkheid hijs- en hefgereedschap=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | |||
+ | Aan artikel 7.4, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft hijs- en hefgereedschap voldaan als: | ||
+ | -de volgende NEN-normen in acht zijn genomen:\\ \\ | ||
+ | *De volgende normbladen voor kortschalmige kettingen voor hijsdoeleinden: | ||
+ | *NEN-EN 818-1: | ||
+ | *NEN-EN 818-2:1998 nl \\ Veiligheid deel 2: Kettingen met middelmatige tolerantie voor kettingsamenstellen-Kwaliteitsklasse 8. | ||
+ | *NEN-EN 818-3:1999 nl \\ Veiligheid deel 3: Kettingen met middelmatige tolerantie voor kettingsamenstellen-Kwaliteitsklasse 4. | ||
+ | *NEN-EN 818-3: | ||
+ | *NEN-EN 818-4: | ||
+ | *NEN-EN 818-5: | ||
+ | *NEN-EN 818-6: | ||
+ | *NEN-EN 1492-1: | ||
+ | *NEN-EN 1492-2: | ||
+ | *De volgende normbladen m.b.t. onderdelen voor hijsgereedschappen: | ||
+ | *NEN-EN-1677-1: | ||
+ | *NEN-EN-1677-2: | ||
+ | *NEN-EN-1677-3: | ||
+ | *NEN 3508:1988 " | ||
+ | *NEN 3575:1981 " | ||
+ | - knopen of boutklemmen niet worden toegepast bij de constructie van stroppen en lengen; | ||
+ | - hijsjukken met verstelbare hijspunten in hun verschillende standen worden geborgd; | ||
+ | - de instelling van het vacuüm van vacuumhefgereedschap niet door een eenvoudige ingreep of op een andere ongewilde wijze veranderd kan worden. De grootte van het vacuüm moet tijdens bedrijf zichtbaar zijn voor de bedieningsman. | ||
+ | (update Waterbouw nov 2010)\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.4 -3. Deugdelijkheid van vierwielige trekkers=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Vierwielige trekkers met een massa groter dan 800 kg zijn ter voldoening aan artikel 7.4, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - De doelmatigheid van een veiligheidscabine, | ||
+ | - Aan de doelmatigheid wordt tevens voldaan door beveiligingsmiddelen van het type:\\ **a.**\\ uitgevoerd volgens tekening van de Arbeidsinspectie nr 15653 (" | ||
+ | - Ter voldoening aan het gestelde in artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn de in het eerste lid van deze beleidsregel bedoelde trekkers uitgerust met een laag aankoppelpunt om het gevaar voor achteroverslaan te voorkomen.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.4 -4. , Ladders die gebruikt worden als toegangsmiddel of als arbeidsmiddel dienen tenminste te voldoen aan het Besluit draagbaar klimmaterieel (Warenwet)=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Ladders die bestemd zijn om door één persoon te worden belast, dienen tenminste te voldoen aan de Nederlandse norm NEN 2484:1989 " | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.4 -5. De kwaliteit en de constructie van steigers=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | |||
+ | Deze beleidsregel bestaat uit twee delen: l de uitgangspunten en II een uitwerking voor de veel voorkomende staande stalen steigers. | ||
+ | |||
+ | **//l UITGANGSPUNTEN// | ||
+ | - Aan artikel 7.4, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft steigers voldaan, indien deze in overeenstemming zijn met het gestelde in de volgende normbladen, met dien verstande dat de hierna, onder 2, genoemde afwijkingen daarop zijn toegestaan.\\ \\ | ||
+ | ***a.** NEN 6700:1991 " | ||
+ | ***b.** NEN 6702:1991 Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 - Belastingen en vervormingen", | ||
+ | ***c.** NEN 6710:1991 " | ||
+ | ***d.** NEN 6760:1997 " | ||
+ | ***e.** NEN 6770:1997 " | ||
+ | ***f.** NEN 6771:2000, " | ||
+ | ***g.** NEN 6772:2000, " | ||
+ | - Op de in het eerste lid genoemde normbladen zijn de volgende afwijkingen toegestaan: | ||
+ | ***a.**\\ De in rekening te brengen veranderlijke verticale belasting op een vloer is tenminste gelijk aan de optredende belasting, doch met minder dan een gelijkmatig verdeelde belasting van 1.5 kN/m2 of een geconcentreerde last van 1.5 kN werkend op een vloeroppervlak van 0.50 x 0.50 m indien dit voor enig onderdeel van de constructie ongunstiger is.\\ Voor delen (plank, schot) van de steigervloer smaller dan 0.50 in mag de geconcentreerde last voor de berekening van dat vloerdeel evenredig worden verkleind echter niet lager dan tot 1 kN\\ | ||
+ | ***b.**\\ Wat betreft het aantal vloeren voor de bepaling van de belasting wordt er gerekend met de aanwezigheid van tenminste twee belaste en drie onbelaste vloeren, tenzij vaststaat dat de werkelijke constructie minder belast is.\\ | ||
+ | ***c.**\\ De randbeveiliging (hekwerken en leuningen) voldoet aan het gestelde in beleidsregel 3.16, Arbobesluit (voorzieningen bij valgevaar).\\ | ||
+ | ***d.**\\ Ten aanzien van de windbelasting kan bij steigers die niet langer dan 1,5 jaar worden gehandhaafd de in rekening te brengen winddruk met 15 % worden verminderd. Voor personen en materialen wordt gerekend met een totale door de wind getroffen hoogte van tenminste O,40 m, tenzij er op de betreffende punten al andere door de wind getroffen vlakken van 0,40 m of meer in rekening zijn gebracht.\\ | ||
+ | ***e.**\\ Voor de invloed van bouwfouten, ongewilde scheefstand, | ||
+ | ***f.**\\ De in rekening te brengen belasting is de ongunstigste combinatie van 1° of 2°:\\ \\ | ||
+ | *1°\\ \\ | ||
+ | *75 % van de veranderlijke belasting | ||
+ | *de eigen massa | ||
+ | *de windbelasting | ||
+ | *de bijzondere invloeden | ||
+ | *2°\\ \\ | ||
+ | *de veranderlijke belasting | ||
+ | *de eigen massa | ||
+ | *de bijzondere invloeden | ||
+ | ***g.**\\ | ||
+ | \\ | ||
+ | **//II UITWERKING// | ||
+ | - Het basis-element van deze steigers vormt de stalen pijp met een buitendiameter van 48,3 mm en een wanddikte van 3,2 mm, overeenkomstig het gestelde in Ontwerp NEN-EN 39:1996 " | ||
+ | - De pijpen zijn onderling verbonden door koppelingen, | ||
+ | - Koppelingen, | ||
+ | - Een laskoppeling verbindt twee pijpen in de lengterichting aan elkaar en vervormt niet bij een belasting van 9 kN loodrecht op deze koppeling, aangebracht op de meest ongunstige plek, waarbij de pijpen er nog vast inzitten. De blijvende doorbuiging van de gekoppelde pijpen bedraagt na deze belasting niet meer dan 3 mm. | ||
+ | - Laskoppelingen worden niet op trek belast. | ||
+ | - Een kortelingkoppeling verbindt twee pijpen met één sluiting. | ||
+ | - Montagepennen worden samen gebruikt met laskoppelingen om staanders en liggers te verlengen en ze:\\ **a.**\\ hebben in het midden een kraag van tenminste 47 mm diameter;\\ **b.**\\ zijn vervaardigd van staal of smeedbaar gietijzer en passen met een speling van ten hoogste 10 mm in de pijpen. Ze hebben een lengte van ten minste 250 mm, tenzij ze één geheel vormen met een laskoppeling. In dat geval is de pen minstens even lang als de leskoppeling. | ||
+ | - Staanders rusten op voetplaten van staal of smeedbaar gietijzer. Voetplaten voldoen aan de volgende voorwaarden: | ||
+ | - Kortelingsteunen, | ||
+ | - Verankeringsspindels zijn vervaardigd van staal en zijn niet langer dan 2 m, tenzij maatregelen zijn genomen om knikgevaar te voorkomen. De verstelmogelijkheid is ten hoogste 200 mm. | ||
+ | - Plankbeugels zijn vervaardigd van staal en zijn voorzien van lippen die om twee planken grijpen, waarbij elke lip tenminste 30 mm lang is. | ||
+ | - Steigerplanken hebben een dikte van tenminste 30 mm en zijn tenminste 200 mm breed. De einden der planken zijn tegen inscheuren beschermd. De houtkwaliteit van de planken komt overeen met die van standaardbouwhout volgens NEN 5461:1999 " | ||
+ | - Zware steigers zijn bestemd voor bouwwerkzaamheden (zoals metselwerk) en tot op zekere hoogte voor opslag of vervoer van materialen voor directe verwerking in het bouwwerk tot een gelijkmatig verdeelde vloerbelasting van ten hoogste 3 kN/m2 of een geconcentreerde belasting van 3 kN op een oppervlak van 500 x 500 mm en een staanderbelasting van ten hoogste 6,0 kN. Zodra gebruik wordt gemaakt van pakketten metselstenen, | ||
+ | - Lichte steigers zijn uitsluitend bestemd voor werkzaamheden, | ||
+ | - De zogenaamde reparatie- en onderhoudssteigers worden tot de lichte steigers gerekend. Een steiger is in zijn geheel of als zware of als lichte steiger uitgevoerd. | ||
+ | - Staanders zijn loodrecht of een weinig hellend naar de muur geplaatst. De staanders rusten op voetplaten, die tegen verzakken zijn verzekerd en zodanig onderstopt, dat ze over tenminste 95% van de oppervlakte dragen. De lengte van staanderpijpen is tenminste 4 m lang. Bij verlengde staanders hebben de onderste pijpen om de andere een lengteverschil van ten minste 1,5 m en mag de bovenste pijp korter zijn dan 4 m. | ||
+ | - De laskoppelingen van twee opeenvolgende verlengde staanders zijn niet tussen dezelfde liggers aangebracht. | ||
+ | - Ter plaatse van twee elkaar snijdende buitenvlakken van een steiger is een staander geplaatst. De afstand tussen de muur en de aan de muurzijde geplaatste staanders bedraagt bij zgn " | ||
+ | - De steigervloer is breed genoeg om naast opslag van materialen voldoende ruimte te bieden voor transport en het verrichten van werkzaamheden. Hierbij is voor een lichte steiger een nuttige breedte van tenminste 0,80 m en voor zware (metsel-) steigers van tenminste 1,20 m het uitgangspunt. | ||
+ | - Een steiger die alleen dient voor incidentele passage van personen of voor overwegend staand werk kan volstaan met een nuttige breedte van tenminste 0,60 m of met tenminste 0,80 m indien hierover materialen worden vervoerd. Wanneer op de loopbrug gebruik wordt gemaakt van transportmiddelen, | ||
+ | - De afstand tussen opeenvolgende staanders bedraagt bij zware steigers niet meer dan in tabel 1 en bij lichte steigers niet meer dan in tabel 2 is aangegeven. \\ {{waterbouw: | ||
+ | - Voor liggers gelden de volgende voorwaarden: | ||
+ | - Koppelbuizen zijn aanwezig op iedere kruising van een ligger en een staander en zijn aan beide zijden door koppelingen vastgezet. Ter ondersteuning van de werkvloer zijn tussen de verbindingsbuizen kortelingen aangebracht, | ||
+ | - Voor zogenaamde enkele steigers geldt dat kortelingen onder een geringe, naar het bouwwerk aflopende helling zijn gelegd en zij in het metselwerk over een lengte van ten minste 10 cm zijn ondersteund of zijn voorzien van een kortelingsteun. Bij een enkele steiger zijn de onderliggers bij de kruising met een staander verbonden aan direct in het metselwerk dragende kortelingen zonder kortelingsteunen. | ||
+ | - Steigers zijn verankerd door elk steigervlak te koppelen aan balklagen, voldoende verhard metselwerk of andere vaste delen van het bouwwerk, overeenkomstig het in afbeelding 1 aangegeven patroon. Van dit patroon kan worden afgeweken bij uitvoeringsproblemen, | ||
+ | - De eerste en de laatste staander zijn altijd verankerd evenals de bovenzijde daarvan. Hoekstaanders van twee elkaar snijdende steigervlakken blijven daarbij buiten beschouwing. Bij dubbele steigers wordt zowel het binnenste als het buitenste steigervlak afzonderlijk verankerd. Verankeringen zijn horizontaal gekoppeld aan de liggers of de staanders, zo dicht mogelijk bij de knooppunten. Verankeringen kunnen als korteling worden gebruikt.\\ {{waterbouw: | ||
+ | - Bij het gebruik van verankeringsspindels in kozijnen of andere openingen zijn deze omgeven door verhard metselwerk of beton. De vulstukken tussen verankeringsspindels en het metselwerk of het beton bestaan uit materiaal dat een nagenoeg constante spanning in de spindels waarborgt. Hout of ander krimpgevoelig materiaal behoort hier niet toe. Verankeringen worden niet aan ingemetselde kortelingsteunen bevestigd. | ||
+ | - Verankeringen kunnen ieder de volgende horizontale krachten opnemen:\\ **a.**\\ evenwijdig aan het bouwwerk: 1,7kN;\\ **b.**\\ loodrecht op het bouwwerk: 2,5 kN. Bij open skeletachtige bouwwerken en steigerhoogtes van meer dan 15 m bedraagt deze waarde 5,0 kN. | ||
+ | - Om schranken van de steigerconstructie tegen te gaan is het buitenvlak van de steiger over de gehele hoogte voorzien van schoren.\\ **a.**\\ Een steigervlak telt maximaal zes opeenvolgende ongeschoorde staanders.\\ **b.**\\ Bij steigers hoger dan 10 m zijn alle staanders in een steigervlak met elkaar verbonden middels doorlopende elkaar kruisende schoren.\\ **c.**\\ De schoren worden gekoppeld aan iedere staander die zij kruisen, zo dicht mogelijk bij de knooppunten van staanders en liggers.\\ **d.**\\ Verlengen van doorlopende schoren geschiedt door zogenaamde parallelkoppelingen. Schoren worden gelijktijdig met het opbouwen van de steiger aangebracht. | ||
+ | - Werkvloeren zijn over de gehele breedte zo dichtgelegd, | ||
+ | - Bij een werkvloer boven ingangen of boven plaatsen waar wordt gewerkt of waar regelmatig verkeer plaatsvindt, | ||
+ | - Loopbruggen die onder een helling groter dan 1:4 met het horizontale vlak liggen, zijn over de volle breedte voorzien van looplatten die zekerheid bieden tegen uitglijden. Voor zover van toepassing, gelden voor loopbruggen dezelfde voorschriften als voor werkvloeren. | ||
+ | - Alle metalen delen van stalen steigers zijn verbonden met een beschermingsleiding (aardleiding), | ||
+ | - De hiervoor beschreven " | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.4 -6. Deugdelijkheid werkbakken=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Een werkbak bedoeld in artikel 7.18, vierde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.5 -1. Onderhoud werkbakken=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Een werkbak bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.7. Veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Het gevaar van bewegende delen van een arbeidsmiddel, | ||
+ | - Schermen of beveiligingsinrichtingen, | ||
+ | |||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.9. Voorkoming aanraking arbeidsmiddelen met zeer hoge of zeer lage temperatuur=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Werknemers komen in de onmiddellijke nabijheid van een arbeidsmiddel als bedoeld in artikel 7.9, wanneer de afstand van lichaamsdelen tot oppervlakken met een zeer hoge of zeer lage temperatuur kleiner is dan de minimum afstanden genoemd in NEN-EN 294:1994 " | ||
+ | Indien de kans op aanraking, aldus gedefinieerd, | ||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.13. Bedieningssystemen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Een bedieningssysteem is veilig, als bedoeld in artikel 7.13 eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit indien het:\\ **a.**\\ voldoet aan het gestelde in NEN-EN 954-1:1997 " | ||
+ | - In specifieke situaties, zoals bij het instellen van machines met verwijderde/ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.14. In werking stellen van arbeidsmiddelen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan het gestelde in artikel 7.14, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan indien het bedieningssysteem van het arbeidsmiddel zodanig is uitgevoerd dat dit voor wat betreft het in werking stellen voldoet aan de desbetreffende bepalingen in NEN-EN 954-1:1997 " | ||
+ | |||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.15. Stopzetten van arbeidsmiddelen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan het gestelde in artikel 7.15, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan, indien het bedieningssysteem van het arbeidsmiddel zodanig is uitgevoerd dat dit voor wat betreft het stopzetten voldoet aan de desbetreffende bepalingen van NEN-EN 954-1:1997 " | ||
+ | |||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.16. Noodstopvoorziening=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan het gestelde in artikel 7.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan, indien een noodstopvoorziening is aangebracht in de gevallen zoals omschreven in de relevante artikelen van NEN-EN 954-1:1997 " | ||
+ | |||
+ | Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.20. Hijs- en hefgereedschap; | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - De beproeving, het onderzoek en de beoordeling van hijs- en hefgereedschappen voldoen aan het gestelde in artikel 7.20, zesde tot en met achtste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, | ||
+ | - Bewijsstukken als bedoeld in het negende lid van artikel 7.20 voldoen indien daarop tenminste de gemeten waarden en beoordelingsresultaten zijn vermeld van alle aspecten waarvoor de gehanteerde norm beproeving, onderzoek of beoordeling verlangt. | ||
+ | - De bewijsstukken zijn gewaarmerkt door de personen, die het beoordelingsresultaat hebben vastgesteld.\\ | ||
+ | [update Waterbouw nov 2010]\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.21. Werkzaamheden in liftschachten=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Onder afdoende technische maatregelen als bedoeld in artikel 7.21, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden een der volgende oplossingen verstaan:\\ **a.**\\ De aanwezigheid van tenminste 0,5 m vrije afstand tussen de omtrek van het dak van een der liftkooien en uitstekende delen naast de baan van die liftkooi, behalve ter plaatse van de leisloffen en de bevestigingsconstructies daarvan, of\\ **b.**\\ Een vaste scheidingswand die over de gehele schachthoogte is aangebracht, | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.23d. | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | - Toepassing van andere meer geëigende middelen om moeilijk bereikbare plaatsen te bereiken als bedoeld in artikel 7.23d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan redelijkerwijs niet worden verlangd indien het:\\ **a.**\\ kortstondige werkzaamheden betreft waarvoor het aanbrengen en verwijderen van meer geëigende arbeidsmiddelen onevenredig hoge kosten zou veroorzaken, | ||
+ | - Aan het gestelde in artikel 7.23d, zesde lid, onderdeel a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is voldaan indien tussen de kraanmachinist en de personen in de werkbak waar mogelijk steeds rechtstreeks visueel contact bestaat en er tussen hen altijd een onbelemmerde communicatie in stand wordt gehouden tijdens het verblijf in de werkbak. De kraanmachinist en de personen in de werkbak zijn hierover vooraf geïnstrueerd en zij hebben duidelijke afspraken gemaakt over de communicatie tijdens het verblijf in de werkbak. Vanuit de werkbak worden de aanwijzingen aan de kraanmachinist steeds door één en dezelfde persoon gegeven.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 7.34. Toezicht op steigerbouw=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Onder een terzake deskundig persoon in de zin van artikel 7.34, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verstaan een persoon die beschikt over aantoonbare specifieke deskundigheid op het terrein van: | ||
+ | - het lezen en begrijpen van montage-, demontage- en ombouwschema' | ||
+ | - het veilig opbouwen, afbreken of ombouwen van het betreffende type steiger; | ||
+ | - kennis van de risico' | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 8.2. Keuze van persoonlijke beschermingsmiddelen=== | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Onverminderd het gestelde met betrekking tot de keuze en beoordeling van persoonlijke beschermingsmiddelen in andere van toepassing zijnde beleidsregels wordt aan het gestelde in artikel 8.2, onder a, b en c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan indien de keuze en beoordeling van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn uitgevoerd in overeenstemming met de 'Gids persoonlijke beschermingsmiddelen' | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Beleidsregel 5.1. Beeldschermarbeid; | ||
+ | **Grondslag: | ||
+ | Aan ergonomische eisen als bedoeld in artikel 5.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling voor apparatuur en meubilair in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk wordt voldaan wanneer naast dan wel ter uitvoering van de in dat artikel genoemde eisen het navolgende in acht wordt genomen: | ||
+ | - Om onnodige vermoeiing van de ogen te voorkomen bevinden toetsenbord, | ||
+ | - In regelkamers ligt de werkhoogte (vanaf het vloeroppervlak tot aan de bovenzijde van het werkvlak) tussen 72 en 76 centimeter, of de werkhoogte is tussen deze hoogten instelbaar. Bij de zitplaats van de werknemer is het werkblad, inclusief een eventuele draagconstructie in ieder geval met dikker dan 5 centimeter. De vrije ruimte voor de benen op een werkplek in een regelkamer is minimaal 60 centimeter breed, 60 centimeter diep, gemeten vanaf de voorzijde van het werkvlak, en 70 centimeter hoog. Op het werkvlak is er naast de bedieningsmiddelen een vrije ruimte van minimaal 30 x 30 centimeter beschikbaar waarop de werknemer documenten en naslagwerken kan raadplegen. Het beeldscherm kan zo worden opgesteld dat de kijkafstand niet minder dan 50 centimeter bedraagt. | ||
+ | - Indien grafisch tekenwerk wordt verricht is een werktafel vereist met twee afzonderlijke werkvlakken een beeldschermwerkvlak waarop het beeldscherm staat en een bedienwerkvlak met daarop de bedieningsmiddelen. Het bedienwerkvlak is in hoogte instelbaar tussen 62 en 82 centimeter en biedt de benen van de werknemer een vrije ruimte van minimaal 70 centimeter diep en 60 breed. Het bedienwerkvlak zelf is daarbij niet dikker dan 5 centimeter, inclusief een eventuele draagconstructie. | ||
+ | - Een stoel die bij beeldschermwerk wordt gebruikt, voldoet aan de norm NEN-EN 1335-1: | ||
+ | - Indien de werksituatie een voetensteun vereist, dan zorgt de werkgever daarvoor. Deze voldoet aan de norm DIN 4556:1983 " | ||
+ | - Indien bij administratief beeldschermwerk met documenten wordt gewerkt is een documenthouder vereist. Deze voldoet aan de eisen van de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 1813:2000 " | ||
+ | - De beeldschermapparatuur voldoet aan de specificaties in de norm NEN-ISO 9241-3:1997 " | ||
+ | - Als bij de bediening van de apparatuur een muis wordt gebruikt, zijn de afmetingen van het bijbehorende werkvlak toereikend om de cursor over het gehele scherm te bewegen. De inrichting houdt rekening met rechts- en Iinkshandige bediening. De lengte van een verbindingssnoer is afgestemd op zowel links- als rechtshandig gebruik van de muis. | ||
+ | - Als bij de bediening van de apparatuur een stuurknuppel of een rolbal wordt gebruikt, is de werkplek uitgerust met een ondersteuningsmogelijkheid voor de onderarm, en is deze in een ontspannen lichaamshouding goed bereikbaar voor de dominante hand van de werknemer. Het werkvlak daarbij is horizontaal of nagenoeg horizontaal bij ontspannen schoudergordel bevindt dit werkvlak zich maximaal 10 centimeter onder het niveau van de ellebogen van de werknemer bij tweehandige bediening van een rolbal bevindt deze zich midden voor de werknemer op een afstand van 20 tot 40 centimeter, gemeten vanaf de voorkant van het werkvlak. | ||
+ | - Als de bediening van de apparatuur plaatsvindt aan de hand van een aanraakscherm of een lichtpen, bevindt het gehele scherm zich onder handbereik, dat wil zeggen binnen een straal van 45 centimeter, gemeten vanaf de voorkant van het werkvlak. Een grafisch tablet, indien aanwezig, is niet dikker dan 2 centimeter, waarbij deze geplaatst is onder een hoek van 15° recht voor het beeldscherm. Het grafisch tablet heeft een mat oppervlak in een lichte tint.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | |||
+ | === Bijlage 4. behorend bij beleidsregel 2-1 en beleidsregel 2-2 Arbobesluit=== | ||
+ | {{waterbouw: | ||
+ | 20) Fysische omstandigheid bij 25 °C.\\ | ||
+ | 21) Fysische omstandigheid bij 25 °C.\\ | ||
+ | 22) Fysische omstandigheid bij 25 °C.\\ | ||
+ | 23) Fysische omstandigheid bij 25 °C.\\ | ||
+ | 24) Fysische omstandigheid bij 25 °C.\\ | ||
+ | 25) Fysische omstandigheid bij 25 °C.\\ | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | === Bijlage 5. behorend bij beleidsregel 2-1 Arbobesluit=== | ||
+ | {{waterbouw: | ||
+ | \\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | |||
+ | === Bijlage 5a. behorend bij beleidsregel 2-2 Arbobesluit=== | ||
+ | {{waterbouw: | ||
+ | 26) Explosieve kracht is zeer laag zelfs indien opgesloten (ongeveer 1% TNT).\\ | ||
+ | 27) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 28) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 29) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 30) Oorspronkelijke drempelwaarde komt overeen met die voor puur diglyceroltetranitraat, | ||
+ | 31) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 32) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 33) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 34) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 35) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 36) Explosieve kracht is ongeveer 100% TNT.\\ | ||
+ | 37) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 38) NEQ netto hoeveelheid explosieve stof\\ | ||
+ | 39) NEQ netto hoeveelheid explosieve stof\\ | ||
+ | 40) Explosieve kracht is ongeveer 10% TNT. Drempel gesteld overeenkomstig ammoniumnitraat met minder dan 0,2% ontvlambaar materiaal.\\ | ||
+ | 41) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 42) Explosieve kracht is ongeveer 110% TNT.\\ | ||
+ | 43) Explosieve kracht van de zuivere stof is ongeveer 100% TNT.\\ | ||
+ | |||
+ | NB In de berekening van bovenstaande grenswaarden is een extra correctiefactor van 0,1 toegepast voor stoffen die zeer gevoelig zijn voor mechanische prikkels of die extra gevaarlijk zijn door hun giftigheid.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | === Bijlage 13. behorend bij beleidsregel 4.18-4 Arbobesluit=== | ||
+ | In onderstaande tabel 1 is bij de onderscheiden werkzaamheden aangegeven welke apparatuur en/of werkwijze, gelet op de mogelijkheden en uitgaande van de stand der techniek, toegepast moet worden teneinde de concentratie kwartsstof waaraan werknemers worden blootgesteld zo veel mogelijk te beheersen.\\ | ||
+ | In verschillende situaties is de ontwikkeling van technieken evenwel nog onvoldoende om de blootstelling aan kwartsstof te beperken tot een niveau dat onder de wettelijke grenswaarde ligt. Het is dan noodzakelijk om persoonlijke beschermingsmiddelen toe te passen volgens de keuzesystematiek van tabel 2 en de daarbij behorende onderdelen b, tot en met g. In onderstaande tabel 1 is in de laatste kolom aangegeven in welke situaties in elk geval ademhalingsbeschermingsmiddelen noodzakelijk zijn. De ademhalingsbeschermingsmiddelen dienen te voldoen aan het gestelde in het onderdeel b, onder tabel 2.\\ | ||
+ | |||
+ | {{waterbouw: | ||
+ | 44) Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels.\\ | ||
+ | 45) Voor de keuze van het juiste type ademhalingsbeschermingsmiddel, | ||
+ | 46) Onder seriewerk wordt verstaan, het aaneensluitend boren van een groot aantal gaten van gelijke diameter en diepte.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | ===Tabel 2=== | ||
+ | {{waterbouw: | ||
+ | 47) De beschermingsfactoren zijn overgenomen uit Arbouw advies nr. 12 voor de bouwnijverheid. \\ | ||
+ | 48) Filtrerend gelaatsstuk (FFP: filtering face piece). Het " | ||
+ | |||
+ | **a.**\\ Bij het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen als genoemd in tabel 2 wordt het volgende in acht genomen:\\ De genoemde typen ademhalingsbeschermingsmiddelen voldoen minimaal aan de normen: | ||
+ | * NEN-EN 136:1998 " | ||
+ | * NEN-EN 140:1998 " | ||
+ | * NEN-EN 143:2000 " | ||
+ | * Ontwerp NEN-EN 149:1998 " | ||
+ | * NEN-EN 270:1995 " | ||
+ | * NEN-EN 271:1995 " | ||
+ | * Ontwerp NEN-EN 405:1998 " | ||
+ | * NEN-EN 1827:1999 " | ||
+ | * NEN-EN 1835:1999 " | ||
+ | * NEN-EN 12021:1999 " | ||
+ | * NEN-EN 12419:1999 " | ||
+ | * NEN-EN 12941:1998 " | ||
+ | * NEN-EN 12942:1998 " | ||
+ | **b.**\\ Bij langdurig gebruik van filltrerende middelen met verwisselbare filters, langer dan twee uur, is het gelaatsmasker voorzien van een aanblaasunit, | ||
+ | **c.**\\ Filtrerende gelaatsstukken kunnen slechts één keer worden gebruikt en worden na gebruik direct verwijderd. \\ | ||
+ | **d.**\\ Bij gezichtsbeharing wordt uitsluitend een aangedreven ademhalingsbeschermingsmiddel gedragen met een zodanige luchttoevoer dat inwaardse lekkage wordt voorkomen. \\ | ||
+ | **e.**\\ Halfgelaatsmaskers worden ter voorkoming van lekkage langs het montuur, niet in combinatie met een (veiligheids)bril gedragen. \\ | ||
+ | **f.**\\ Een volgelaatsmasker met stoffilter wordt alleen in combinatie met een (veiligheids)bril gebruikt, als de bril zodanig in het masker inzetbaar is, dat geen lekkage optreedt langs het brilmontuur. \\ | ||
+ | **g.**\\ Bij fysiek inspannend werk (o.a. traplopen) wordt het gebruik van een aangedreven deeltjesfilter niet gecombineerd met een helm of kap.\\ \\ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | |||
+ | === Bijlage 15. behorend bij beleidsregel 6.14 Arbobesluit=== | ||
+ | **Verdere uitwerking van de werkinstructie bij caissonarbeid**\\ | ||
+ | Hierna wordt aangegeven hoe een aantal van de in het tweede lid van de beleidsregel genoemde onderwerpen in een werkinstructie nader zou kunnen worden uitgewerkt. | ||
+ | |||
+ | **Verantwoordelijkheden en bevoegdheden**\\ | ||
+ | * Het gebruik van een herkenningskaart door degenen die aan een bedrijf of een inrichting verbonden zijn voor het verrichten van werkzaamheden onder overdruk in een werkkamer (zie voor een desbetreffend model de laatste pagina van deze bijlage). | ||
+ | * Een verbod op het gebruik van alcoholhoudende drank op het werkterrein. | ||
+ | * Een rookverbod tijdens een verblijf onder overdruk in een werkkamer, personenschutsluis of personenschacht. | ||
+ | |||
+ | **Materieel en onderhoud**\\ | ||
+ | Onder meer de regelmatige beproeving van de apparatuur voor het regelen van de druk in de verschillende onderdelen van de installatie (in het bijzonder de terugslagkleppen). | ||
+ | |||
+ | **Uitrusting van werkkamer, schutsluizen en compressiekamer**\\ | ||
+ | Zoals brandblusmiddelen, | ||
+ | |||
+ | **Luchtdruk, | ||
+ | * De maatregelen ter voorkoming van een te grote plotselinge drukverandering in een bevolkte werkkamer. | ||
+ | * De hoeveelheid van de in een werkkamer of personenschutsluis aan te voeren lucht van atmosferische druk (bij een overdruk van minder dan 0,5x105 Pa bijvoorbeeld ten minste 35 m3 per man per uur en bij een overdruk van 0,5x105 Pa of meer ten minste 45 m3 per man per uur). | ||
+ | * De extra ventilatie als de concentratie van verontreinigingen in de werkkamer of de personenschutsluis daartoe aanleiding geeft. | ||
+ | * De maatregelen ter vrijwaring van gevaarlijke, | ||
+ | * Controle van de luchtverversing en desbetreffende meetprocedures. | ||
+ | * De temperatuurschommelingen en temperatuurgrenzen. In een personenschutsluis (bijvoorbeeld niet lager dan 18°C en niet hoger dan 25°C). | ||
+ | * Voorzieningen en procedures, in ieder geval ten aanzien van het in- en uitschutten, | ||
+ | * De inschuttijd en de uitschuttijd met inbegrip van de verblijfsduur in een werkkamer (gebaseerd op algemeen geaccepteerde decompressietabellen, | ||
+ | * De eventuele verstrekking van dekens en warme dranken aan werknemers die zijn uitgeschut, bij het verlaten van de personenschutsluis. | ||
+ | * Douchegelegenheid voor de uitgeschutte werknemers. | ||
+ | * Lokaal voor eerste-hulp-verlening met rustbed en met voorgeschreven EHBO-uitrusting inclusief zuurstofkoffer. | ||
+ | * De nablijftijd van personen die zijn uitgeschut. Suggesties voor de bedoelde nablijftijd zijn:\\ **a.**\\ bij 1 tot 1,8x105 Pa een half uur;\\ **b.**\\ bij meer dan 1,8x105 Pa een uur. | ||
+ | * Het aantal personen in de werkkamer in relatie tot de uitschutcapaciteit. | ||
+ | * Het toezicht op het verblijf van personen onder overdruk in een werkkamer of personenschutsluis, | ||
+ | * Het gebruik van de uitschuttijdentabel door de toezichthouders. | ||
+ | |||
+ | **Voorzieningen en procedures voor situaties die afwijken van de algemeen voorkomende werksituaties**\\ | ||
+ | * De procedures voor ongevallen, voor brand in een van de ruimten onder overdruk, voor het binnendringen van water in de werkkamer, voor de aanwezigheid daar van een te hoge concentratie van een schadelijk gas of een schadelijke damp, en voor defecte apparatuur (bijv. voor het geval de reserveapparatuur of de noodenergievoorziening voor het in stand houden van de overdruk in werking treedt). De noodprocedures geven aan hoe in de verschillende gevallen moet worden gehandeld. Aandacht is nodig voor taken en bevoegdheden van alle bij de caissonarbeid betrokken personen, de wijze van alarmering, het inschakelen van hulp van buitenaf en het evacueren van degenen die in gevaar verkeren. | ||
+ | * De regelmatige oefening van noodprocedures (waaronder het gebruik van de noodinrichting in de personenschutsluis die degenen die worden ingeschut, in staat stelt zichzelf uit te schutten). | ||
+ | |||
+ | **Model herkenningskaart**\\ | ||
+ | // | ||
+ | < | ||
+ | Bewijs van deelneming aan caissonarbeid | ||
+ | |||
+ | Naam en voornamen: ......................... | ||
+ | Geboortedatum: | ||
+ | Woonadres: ......................... | ||
+ | Verblijfadres: | ||
+ | Werkzaam als caissonarbeider in dienst van: ......................... | ||
+ | Plaats van uitvoering van het werk: ......................... | ||
+ | Telefoonnummer: | ||
+ | Naam van aan het werk verbonden arts | ||
+ | (ex art. 6.15, tweede lid, Arbobesluit): | ||
+ | Telefoonnummer: | ||
+ | Datum van afgifte: ......................... | ||
+ | In geval van ziekteverschijnselen onmiddellijk de op deze kaart vermelde arts waarschuwen | ||
+ | </ | ||
+ | |||
+ | |||
+ | |||
+ | === Beleidsregel nr. S 1997/1 omtrent de toepassing van artikel 53, eerste lid, van het Schepelingenbesluit (Beleidsregel verlichting bemanningsverblijven)=== | ||
+ | Directoraat-Generaal Goederenvervoer\\ | ||
+ | |||
+ | Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, | ||
+ | Gelet op artikel 53, eerste lid, van het Schepelingenbesluit; | ||
+ | |||
+ | Besluit: | ||
+ | **Artikel 1**\\ | ||
+ | Verblijven van schepelingen zijn voor de toepassing van artikel 53, eerste lid, van het Schepelingenbesluit behoorlijk verlicht, indien de verlichtingssterkte van: | ||
+ | \\ **a.**\\ de algemene verlichting in dagverblijven, | ||
+ | \\ **b.**\\ de algemene verlichting in lees- en schrijfruimten, | ||
+ | \\ **c.**\\ bedleeslampen en bijzondere verlichting van tafels en bureaus in dagverblijven, | ||
+ | \\ **d.**\\ bijzondere verlichting van schrijfbureaus in lees- en schrijfruimten en van spiegels in nachtverblijven, | ||
+ | |||
+ | **Artikel 2**\\ | ||
+ | - De verlichtingssterkte van de algemene verlichting, | ||
+ | - De verlichtingssterkte van bedleeslampen, | ||
+ | | ||
+ | **Artikel 3**\\ | ||
+ | Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst. | ||
+ | |||
+ | **Artikel 4**\\ | ||
+ | Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel verlichting bemanningsverblijven. | ||
+ | |||
+ | < | ||
+ | |||