paragraaf | onderwerp |
---|---|
11.1 | Veiligheidssignalering |
11.2 | Arbeidsmiddelen |
11.3 | Gereedschappen en machines |
11.4 | Brand, brandpreventie en brandbestrijding |
11.5 | Explosiegevaar |
training aan boord
In deze paragraaf worden de volgende onderwerpen behandeld:
paragraaf | onderwerp |
---|---|
11.1.1 | Wet- en regelgeving m.b.t. veiligheidssignalering |
11.1.2 | Soorten veiligheidssignaleringen |
11.1.3 | Algemene veiligheidssignalering via stickers/borden, leiding- en tankmarkering |
11.1.4 | Veiligheidssignalering in de waterbouw |
11.1.5 | Risico's en maatregelen |
De algemene wet- en regelgeving m.b.t. veiligheidssignalering is aangegeven in de onderstaande tabelnr. 1:
Uitzonderingen
In artikel 8.14 van het Arbobesluit staat in lid 1 dat de wet- en regelgeving m.b.t. signalering zoals genoemd in het besluit niet van toepassing is op de gebruikte signaleringen in of op:
Omdat in de Waterbouw de meeste signaleringen voorkomen op de schepen en werktuigen zijn de specifieke internationale normen hiervoor ook aangegeven (zie tabelnr.2 ).
Algemene wet- en regelgeving m.b.t. veiligheidssignalering
Tabelnr. 1 met algemene wet- en regelgeving m.b.t. veiligheidssignalering
Wetten, normen en richtlijnen | opmerkingen |
---|---|
Richtlijn 92/58/EEG | Europese richtlijn waarop de Nederlandse wet- en regelgeving is gebaseerd |
Arbobesluit hoofdstuk 8 | Artikelen:AB art 8.4 en AB art 8.14. Wetgeving gebaseerd op richtlijn 92/58/EEG |
Arboregeling hoofdstuk 8 | Wetgeving gebaseerd op richtlijn 92/58/EEG |
NEN-EN-ISO 7010 | Veiligheidskleuren en veiligheidstekens |
NEN 3011 | Veiligheidskleuren en –tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte. |
NEN-ISO 16069 | Grafische symbolen – veiligheidstekens – systemen voor vluchtwegaanduidingen |
NEN 1414 | Symbolen voor veiligheidsvoorzieningen op ontruimings- en aanvalsplattegronden |
NEN 3050 | Kleuren voor het merken van pijpleidingen voor het vervoer van vloeibare of gasvormige stoffen in landinstallaties |
Verordening (EG) Nr. 1272/2008 | Indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels. |
PGS 15 | Opslag verpakte gevaarlijke stoffen |
PGS 29 | Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks. |
EU2014/27 | Veiligheidssignaleringen – gevaarlijke stoffen |
Internationale signaleringsnormen
De internationale signaleringsnormen die in tabelnr. 2 zijn aangegeven zijn onder andere van toepassing op schepen en werktuigen die onder internationale wet- en regelgeving vallen.
Tabelnr.2 met internationale wet- en regelgeving m.b.t. veiligheidssignalering
Wetten, normen en richtlijnen | opmerkingen |
---|---|
SOLAS, IMO en IMC | Genoemde Wet en regelgeving verwerkt in onderstaande normen |
NEN-ISO 17631 | Scheepsbouw en maritieme techniek – Veiligheidsplannen aan boord van schepen voor brandbescherming, levensbeschermende toestellen en vluchtwegen. |
ISO 24409-1 t/m 4 | Scheepsbouw en maritieme techniek - Ontwerp, positie, en gebruik van veiligheidssignaleringen aan boord van schepen voor brandveiligheid, reddingsmiddelen en vluchtwegen. |
N.B. In het verleden waren er behoorlijke verschillen in de uitvoering m.b.t. bepaalde signaleringen tussen de Nederlandse (Europese) en de Internationale wet- en regelgeving. De intentie van de verschillende partijen is nu om deze verschillen zoveel mogelijk weg te werken. Hierdoor bereikt men (waar dat mogelijk is) dat een signalering voor een bepaald doel aan de wal dezelfde uitvoering heeft als aan boord van schepen en werktuigen.
In de Arboregeling wordt via een aantal artikelen een specificatie gegeven van de veiligheidssignalering. De omschrijving van deze artikelen zijn in de onderstaande tabel aangegeven. De bijgaande teksten kan men lezen via het aanklikken van het desbetreffende artikelnummer.
artikelnummer | omschrijving |
---|---|
AR art 8.1 | Vereisten m.b.t. signaleringen |
AR art 8.2 | Permanente signalering |
AR art 8.3 | Occasionele signalering |
AR art 8.4 | Vrije keuze van signalering |
AR art 8.5 | Gebruik van kleuren |
AR art 8.6 | Noodinstallatie |
AR art 8.7 | Controle licht- en geluidssignalen |
AR art 8.8 | Bescherming specifieke werknemers |
AR art 8.9 | Algemene eisen veiligheidsborden |
AR art 8.10 | soorten borden |
AR art 8.11 | Plaatsing van borden |
AR art 8.12 | Reservoirs en leidingen met gevaarlijke stoffen |
AR art 8.13 | Aanbrengen van signalering op reservoirs en leidingen |
AR art 8.14 | Plaatsing op leidingen |
AR art 8.15 | Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen |
AR art 8.16 | Wijze van gebruik lichtsignalen |
AR art 8.17 | Uniformiteit |
AR art 8.18 | Bijzondere lichtsignalen |
AR art 8.19 | Vereisten geluidsignalen |
AR art 8.20 | Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling |
AR art 8.21 | Gebruikte taal |
AR art 8.22 | Algemene vereisten inzake hand- en armseinen |
AR art 8.23 | Seingever |
AR art 8.24 | Ontvanger van seinen |
AR art 8.25 | Kenbaarheid seingever |
AR art 8.26 | Voorkomen onduidelijke seinen |
AR art 8.27 | Signalering van obstakels of gevaarlijke plaatsen |
AR art 8.28 | Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats |
AR art 8.29 | Vereisten inzake markering van verkeerswegen |
Onder veiligheidssignalering worden alle soorten signaleringen bedoeld t.w.:
In de bovenstaande lijst van artikelen uit de Arboregeling wordt onder andere uitleg gegeven over signaleringen via hand- en armbewegingen, akoestische signalen en mondelinge mededelingen. Hieronder wordt wat meer omschreven over de visuele signaleringen via stickers/borden, leiding en tankmarkering.
N.B.
Begripsbepaling
Op de arbeidsplaats moeten gevaren met veiligheidsborden/stickers/markeringen zijn aangeduid. Reden is dat niet alle gevaren direct voor iedereen even duidelijk zichtbaar of herkenbaar zijn. In eerste instantie moeten de (eigen) werknemers, maar met name ook derden, voor deze gevaren worden gewaarschuwd. Zij moeten weten of er in een gevaarlijke zone extra geboden en verboden zijn gesteld. Dit waarschuwen gebeurt buiten akoestische- en lichtsignalen voornamelijk via veiligheidsborden/stickers met daarop specifieke pictogrammen (beeldtaal). Verder ook via markeringen op leidingen en tanks.
De veiligheidsborden/stickers moeten in één oogopslag duidelijk maken welk gevaar dreigt, wat verboden is of juist verplicht.
De wet- en regelgeving hiervoor is gebaseerd op basis van Europese richtlijnen die in de Nederlandse wetgeving zijn opgenomen. Deze wetgeving geldt dus ook voor de andere lidstaten van de EEG. Buiten Europa maar ook voor specifiek sectoren o.a. de zeevaart en binnenvaart kunnen andere (afwijkende signaleringen/pictogrammen) van toepassing zijn.
Wettelijk kader
Het Arbobesluit stelt: Ter voorkoming of beperking van gevaren voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers zorgt de werkgever ervoor dat, indien de gevaren op de arbeidsplaats of de gevaren van een arbeidsmiddel daartoe aanleiding geven, doeltreffende veiligheids- of gezondheidssignalering aanwezig is.
Toelichting
In het spraakgebruik gaat het bij veiligheidssignalering meestal om veiligheidsborden en de aanduiding van vluchtroutes. De betekenis van deze borden (kunnen ook plakkaten, stickers e.d. zijn) is vastgelegd in de hierboven genoemde wet- en regelgeving. Veiligheidssignalisatie moet door middel van eenvoudige pictogrammen, zonder overbodige details.
Pictogrammen
Door het gebruik van pictogrammen zijn de veiligheidsaanduidingen nagenoeg taal-onafhankelijk en daarmee internationaal bruikbaar gemaakt.
Vorm en kleur
De vorm en kleur van een veiligheidsbord heeft een vaste globale betekenis. Vervolgens geeft het beeld, een pictogram, het bord een verdere inhoudelijke betekenis.
Afmetingen
De afmetingen kan de werkgever bepalen aan de hand van de formules uit de NEN 3011. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de zichtbaarheidsverhouding tussen achtergrondkleur en de kleur van de signalering. Kleine afwijkingen van de normen mogen, zolang de waarschuwing maar duidelijk is.
Normering
Voor de meeste gevaren zijn voorgeschreven signaleringen opgesteld (zie NEN-EN-ISO 7010).
De uitgangspunten voor de normering van de signaleringen zijn vastgelegd in de norm NEN 3011.
Zie tabel hieronder.
Normering volgens NEN 3011 | |||
---|---|---|---|
vorm | betekenis | kleur | toelichting |
Vierkant, rechthoek | mededeling, aanduiding | blauw | tekst in witte letters |
groen | redding, vluchten, veilig | ||
rood | alarm, brandbestrijding | ||
rond | verbod | rood | verbod, pictogram |
gebod | blauw | gebod, pictogram | |
driehoek | waarschuwing | geel | gevaarsymbool, zwarte rand |
Voorwerpen in één uniforme kleur | rood | alarm, brandbestrijding |
Hieronder volgen een aantal voorbeelden van de verschillende soorten signaleringen die men kan tegenkomen.
Vluchtweg + noodverlichting
De vluchtwegsignalering wordt hier gecombineerd toegepast met de verplichte noodverlichting. Groen is de kleur van veiligheid. De vluchtweg kan zowel naar een gewone deur als een nooddeur verwijzen. Voorwaarde is dat een vluchtdeur van binnenuit zonder sleutel valt te openen. Ook in de open lucht kan het nodig zijn vluchtwegen met pictogrammen aan te duiden.
EHBO-post
Groen is ook hier de kleur van de veiligheid. In dit geval van beschikbare hulpverlening. Dit bord verwijst naar een ruimte waar eerste hulpmiddelen, zoals verbanddoos en brancard aanwezig zijn.
Alarm
Alle onderdelen, die met alarm hebben te maken zijn in een rode kleur uitgevoerd: telefoon, akoestisch alarm, etc. Rood is nood.
Aanwezigheid blusmiddelen
Ook alle middelen die met brandbestrijding te maken hebben zijn in rood uitgevoerd. Rood is dus zowel de hoofdkleur van de borden als van de blusmiddelen zelf.
Roken verboden
Dit verbodsbord verbiedt roken. Gevaar: Brand of explosie veroorzaakt door het aansteken van een sigaret of andere tabaksartikelen of schade door de rook hiervan.
Gehoorbescherming verplicht
Een blauw rond bord geeft een gebod of verplichting aan. Dit pictogram duidt op het moeten dragen van gehoorbescherming (verplichting boven 85 dB(A)). Voor elk beschermingsmiddel is een apart bord (pictogram).
Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen
Dit waarschuwingsbord, gele driehoek met zwarte rand, kan geplaatst worden op deuren van (opslag)ruimtes, in een werkruimte, op wanden van voorraadtanks, e.d.. Het geeft aan dat er achter die deur of in die ruimte of in dat vat het bewuste gevaar, hier brandgevaarlijke stof, aanwezig is. Voor elk afzonderlijk gevaar is een apart pictogram. Bij meerdere gevaren moeten ook meerdere borden worden gebruikt.
Zelf een waarschuwingsbord samenstellen
Zelf een waarschuwingsbord ontwerpen is niet toegestaan. Wel mag men, indien er voor een specifiek gevaar geen standaard bord beschikbaar is, een waarschuwingsbord samenstellen. Hiervoor gebruikt men het bovenstaande algemene waarschuwingsbord met een rechthoekig bord in dezelfde kleuren (zwart/geel) daaronder met een aanvullende tekst .
Voorzichtig, bevat asbest
Op grond van het Asbestverwijderingsbesluit moet men asbesthoudend afval met de gestileerde a markeren. Ook plaatsen in het gebouw waar nog asbest in de constructie aanwezig is moeten op deze wijze worden gemarkeerd.
Op het terrein van veiligheidssignalisatie heeft de sector waterbouw te maken met wetgeving voor de scheepvaart (Nederlandse en internationale regelgeving), binnenvaart (Nederlandse en Europese regelgeving) en de Arbowet (Nederlandse en Europese regelgeving). Verder zijn ook bepaalde normen etc. zoals genoemd in de tabellen in paragraaf 11.1.1 van belang. Het internationale karakter van de waterbouw (er wordt door Nederlandse baggerbedrijven gewerkt in meer dan 50 landen) brengt met zich mee dat nauwlettend wordt gekeken naar internationale normen en regelgeving.
De wet- en regelgeving voor signaleringen aan de wal en aan boord van de schepen/werktuigen zijn niet overal gelijkluidend. Er zijn ook verschillen in wet- en regelgeving voor signaleringen aan boord van zeeschepen en binnenschepen. Verder heeft men nog te maken met mogelijke interpretatie-verschillen in de wet- en regelgevingen. Gezien het voorgaande bleek een praktische uitvoering van een uniforme signalisatie een probleem. Daarom heeft men in de Waterbouw gekozen voor de volgende oplossing om uit deze wirwar van wet- en regelgeving te komen:
Door het kiezen van bovenstaande oplossing wordt het maken van keuzes m.b.t. de toe te passen signaleringen overzichtelijk. Voor de signalisatie aan de wal volgt men de Nederlandse wet- en regelgeving en aan boord van de schepen en werktuigen volgt men de signaleringen zoals weergegeven in het handboek “Veiligheidssignalisatie”.
Na een inventarisatie van de wet- en regelgeving voor het uiteenlopend materieel en een kritische toetsing van de uitgangspunten die aan de diverse normen ten grondslag liggen is in nauwe samenwerking binnen de Vereniging van Waterbouwers het handboek tot stand gekomen.
De opstellers van het handboek gaan ervan uit dat de uniforme toepassing van de gestandaardiseerde veiligheids- en vluchtroute signalisatie de veiligheid zeker ten goede zal komen.
Het handboek “Veiligheidssignalisatie” is in z'n geheel opgenomen in deze Arbocatalogus onder het onderdeel Veiligheidssignalisatie.
Algemeen
In een aantal gevallen waar de risico’s duidelijk zijn worden via de wet- en regelgeving signaleringen voorgeschreven. In alle andere gevallen is het aan de werkgever om de gevaren en risico’s vast te stellen en waar van toepassing signaleringen aan te brengen. Het zal duidelijk zijn dat dit gestructureerd dient te gebeuren via de RI&E (risico-inventarisatie en -evaluatie).
Risico’s
Bij onvoldoende of onjuiste signalering van een gevaar kan het zijn dat men niet alert genoeg is voor een bepaald risico of onjuist inschat waardoor een gevaar voor een ongeval aanwezig is.
Maatregelen
Verwijzingen
Verwijzingen naar wettelijk kader:
Verwijzing binnen Arbocatalogus:
Veiligheidssignalisatie
Overige verwijzingen binnen de arbocatalogus:
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.
In dit hoofdstuk worden de volgende onderwerpen behandeld:
De arbeidsmiddelen worden behandeld in hoofdstuk 7 van het Arbobesluit , hoofdstuk 7 van de Arboregeling, de “Warenwet”, “Warenwetbesluit machines” en “Warenwetregeling machines”. Verder geldt voor arbeidsmiddelen aan boord van zeeschepen die tot de uitrusting behoren en vallen onder bepaalde productcategorieën de “Wet scheepsuitrusting”. Omdat de arbeidsmiddelen in verschillende wet- en regelgevingen voorkomen is het moeilijk om snel een totaalbeeld te krijgen. Daarom hieronder eerst een definitie en begripsbepaling. Verder wordt ook de samenhang aangegeven tussen de verschillende wetgevingen die van toepassing zijn m.b.t. arbeidsmiddelen.
In artikel 1 lid 3 item h van de Arbowet staat de volgende definitie voor arbeidsmiddelen:
“Alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen.”
Dit betekent in de praktijk dus eigenlijk alles wat we gebruiken om arbeid te verrichten. Dus van een simpel potlood t/m een grote hijskraan etc.
Arbeidsmiddelen: alles vanaf een simpel potlood t/m een grote hijskraan etc.
De basis van de wetgeving m.b.t. arbeidsmiddelen zoals verwerkt in de bovengenoemde wet- en regelgeving is gebaseerd op de volgende Europese richtlijnen:
Overige richtlijnen
De bovengenoemde richtlijnen vormen de basis voor veiligheid en gezondheid bij het produceren en gebruiken van arbeidsmiddelen. Er zijn echter nog diverse andere Europese CE richtlijnen die van toepassing zijn op specifieke arbeidsmiddelen. Hieronder volgen de belangrijkste voor de Waterbouw:
Voor een complete lijst van Europese richtlijnen, zie deze website
N.B. De wetgeving m.b.t. arbeidsmiddelen is gebaseerd op Europese wetgeving die opgenomen is in de nationale wetgeving
Geharmoniseerde normen
Veel van de voorschriften die betrekking hebben op bovengenoemde richtlijnen zijn vastgelegd in normen. In zo’n norm wordt aangegeven op welke wijze men op een uniforme manier aan de voorschriften kan voldoen. Een geharmoniseerde norm is een norm die van toepassing is op de gehele Europese Unie. Voor een veilige machine is het van groot belang dat duidelijk is conform welke normen een machine is gebouwd. Welke normen van toepassing zijn op de Machinerichtlijn kan men vinden via internet bijvoorbeeld via de: volgende website
De werkgever is volgens genoemde kaderrichtlijn en de Richtlijn arbeidsmiddelen verantwoordelijk voor de volgende hoofdzaken m.b.t. arbeidsmiddelen:
N.B. De verplichtingen van de werkgever worden verder behandeld in paragraaf 11.2.2.3
Alhoewel de meeste verplichtingen m.b.t. arbeidsmiddelen bij de werkgever liggen zijn er ook verplichtingen voor de werknemer. De belangrijkste zijn:
Deze verplichtingen worden verder uitgewerkt in paragraaf 11.2.2.4.
De arbeidsmiddelen die ook onder de Machinerichtlijn vallen dienen door de fabrikant/leverancier geleverd te worden met een CE markering, EG verklaring van overeenstemming en gebruiksaanwijzing. In bovenstaande procedure is ook een keuring opgenomen. Verder moet de fabrikant/leverancier zorgen dat een technisch dossier beschikbaar is. De eisen die aan arbeidsmiddelen gesteld worden die onder de Machinerichtlijn vallen verlichten de inspanning van de werkgever m.b.t. deze arbeidsmiddelen (zie AB artikel 7.2 lid 2) maar de verantwoordelijkheden zoals hierboven genoemd onder punt 11.2.2.3 blijven van kracht. Voor verdere informatie over de Machinerichtlijn zie paragraaf 11.2.3.
Voor arbeidsmiddelen aan boord van zeeschepen die tot de uitrusting behoren en vallen onder bepaalde productcategorieën geldt de “Wet scheepsuitrusting”. De machinerichtlijn zoals genoemd in het vorige item is dus niet van toepassing op de laatstgenoemde specifieke groep arbeidsmiddelen. De goedgekeurde arbeidsmiddelen aan boord van zeeschepen die onder de bovengenoemde specifieke groep vallen zijn herkenbaar aan een pictogram in de vorm van een “stuurrad”. Voor verdere informatie over deze internationale certificering zie paragraaf 11.2.4.
Zoals aangegeven onder 11.2.1.0 zijn er m.b.t. arbeidsmiddelen verschillende wet- en regelgevingen van toepassing. Hieronder volgende de belangrijkste kenmerken van genoemde wet- en regelgeving m.b.t. arbeidsmiddelen:
De bovengenoemde punten m.b.t. arbeidsmiddelen zijn hieronder schematisch verwerkt.
Opmerkingen bij schema
Opmerkingen m.b.t. bovenstaand schema:
Begripsbepaling
Een arbeidsmiddel is elk middel dat bij de arbeid wordt gebruikt, van potlood tot kopieermachine, van boormachine tot hijskraan. Het woord ‘machine’ heeft wettelijk een afgebakende betekenis gebaseerd op de Europese Machinerichtlijn (zie verder 11.2.3).
Veiligheid begint met het verstrekken van veilige en ergonomische arbeidsmiddelen, die geschikt zijn voor het type werk dat moet worden verricht.
In het kader van veiligheid en gezondheid zijn algemene voor alle arbeidsmiddelen toepasselijke wettelijke regels opgesteld.
Deze betreffen:
Aanvullende regelingen zijn opgesteld voor arbeidsmiddelen met een bedieningssysteem, waarbij eisen zijn gesteld aan:
In aanvulling hierop zijn weer extra voorschriften uitgebracht voor:
De onder paragraaf 11.2.2.1 genoemde algemene regels komen voort uit de richtlijn 2009/104/EG van het Europees parlement en de raad. Het betreft hier de minimum voorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door de werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats.
In Nederland is bovenstaande richtlijn verwerkt in de nationale wetgeving via de artikelen in hoofdstuk 7 van het Arbobesluit en de Arboregeling.
In artikel 7.4 van het Arbobesluit wordt het volgende gesteld over het algemeen gebruik van arbeidsmiddelen: Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal, is van een deugdelijke constructie en is zodanig geplaatst of ingericht, dat het gevaar van verschuiven, omvallen, kantelen, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
Een arbeidsmiddel moet voldoen aan alle van toepassing zijnde voorschriften die genoemd worden in hoofdstuk 7 van het Arbobesluit. Een arbeidsmiddel dat beschikt over een CE-markering (zie 11.2.3) wordt vermoed aan een aantal eisen van het Arbobesluit te voldoen (zie AB artikel 7.2 lid 2). Arbeidsmiddelen die niet aan de eisen van het Arbobesluit voldoen moeten buiten gebruik worden gesteld.
De werkgever dient te zorgen voor het verstrekken van veilige en ergonomische arbeidsmiddelen, die geschikt zijn voor het type werk dat moet worden verricht. Volgens de Richtlijn 89/391/EEG en 2009/104/EG (zie paragraaf 11.2.1.2) en dus ook volgens de nationale wetgeving heeft de werkgever de volgende verantwoordelijkheden m.b.t. Arbeidsmiddelen:
Omdat de bovengenoemde zaken aantoonbaar goed geregeld dienen te zijn vergt dit nogal wat van de werkgever. Hieronder worden genoemde punten gespecificeerd.
De keuzebepaling van het arbeidsmiddel is een belangrijke fase omdat in deze fase vastgesteld wordt welk arbeidsmiddel voor langere tijd gebruikt moet worden bij het verrichten van bepaalde werkzaamheden. Hierbij is de RI&E (zie volgende punt) een belangrijk aspect. Verder ook andere aspecten zoals ergonomie, milieu, benodigde opleiding, training, inspectie, onderhoud etc. meewegen bij de keuzebepaling.
Bij de keuzebepaling zal duidelijk aan het licht moeten komen welk arbeidsmiddel buiten de basisveiligheid (bijvoorbeeld via CE keurmerk zie verder 11.2.3) ook veilig en ergonomisch verantwoord is in het gebruik voor de werkzaamheden die de werkgever voor ogen heeft. Met andere woorden een CE keur is mooi maar de RI&E m.b.t. het gebruik is maatgevend.
Een juiste keuzebepaling is belangrijk om te voorkomen dat men een arbeidsmiddel aanschaft dat misschien in de praktijk wel gebruikt kan woorden maar waarbij men te veel risico’s via maatregelen moet elimineren.
Voor alle arbeidsmiddelen geldt dat de risico’s m.b.t. het arbeidsmiddel worden geïnventariseerd en waar nodig maatregelen worden opgesteld om risico’s te elimineren of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. Bij arbeidsmiddelen geldt buiten de algemene RI&E ook de verplichting van een verdiepende RI&E. Het gaat hierbij om de risico’s van het arbeidsmiddel zelf maar ook voor het gebruik van het arbeidsmiddel in de toepassing die de werkgever in gedachte heeft. Verder ook onderhoud en historische schade meewegen voor de bepaling of het product risicovol is of kan worden.
N.B. Voor de procedure met betrekking tot risico-inventarisatie- en evaluatie zie hoofdstuk 10.1. Het deel over de verdiepende RI&E vindt men in paragraaf 10.1.2 van hoofdstuk 10.1.
In de hierna volgende paragraaf 11.2.3 wordt gesproken over arbeidsmiddelen met “CE” markering. Voor deze arbeidsmiddelen zorgt de leverancier/fabrikant voor een RI&E voor het desbetreffende arbeidsmiddel en de algemene toepassing van het arbeidsmiddel. Als het hierbij gaat om arbeidsmiddelen die als complete units wordt afgeleverd en ook als zodanig worden gebruikt hoeft de werkgever voor deze arbeidsmiddelen m.b.t. de RI&E dus eigenlijk alleen te kijken of de toepassing overeenkomt met de situatie zoals de leverancier/fabrikant omschreven heeft. Het zal duidelijk zijn dat in het bovengenoemde geval wel alle risico’s (inclusief restrisico’s) die vermeld zijn, via maatregelen geëlimineerd of teruggebracht worden tot een aanvaardbaar niveau. In alle andere gevallen dus bij delen die samengebouwd/gesteld worden etc. geldt een complete RI&E.
Voor de arbeidsmiddelen met een “CE” kan men uit de meegeleverde informatie (denk aan gebruiksaanwijzing, verklaringen etc.) informatie halen die voor het uitvoeren van de RI&E van belang zijn.
Bij de groep arbeidsmiddelen waarvoor een keuring na installatie/ingebruikname (de zogenaamde “nulmeting”) van toepassing is, is deze keuring ook altijd een belangrijke bron van informatie voor het inventariseren van de mogelijke (nog niet eerder gesignaleerde) risico’s.
Algemeen
Arbeidsmiddelen dienen goed onderhouden te worden. Hierbij neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen tijdens de gehele gebruiksduur door adequaat onderhoud continu voldoen aan de specificaties (overeenstemming) van de daarvoor geldende richtlijn(en).
Klein onderhoud wordt bij voorkeur uitgevoerd door de bediener zelf. Periodiek onderhoud en grotere reparaties dienen te worden uitgevoerd door gespecialiseerd aangewezen personeel. Het uit te voeren onderhoud wordt vaak voorgeschreven door de leverancier/fabrikant. De werkgever kan aan de hand van de RI&E en/of opgedane ervaring de voorschriften m.b.t. onderhoud aanpassen.
Van het onderhoud, wie het mag uitvoeren en door wie het is uitgevoerd, dienen aantekeningen gemaakt te worden. Hierdoor wordt aantoonbaar wie het onderhoud mag uitvoeren, wat er onderhouden is op een bepaalde datum en door wie het uitgevoerd is. Veel van de arbeidsmiddelen zijn reeds opgenomen in specifieke onderhoudssystemen, zorg/kwaliteitssystemen en/of systemen gebaseerd op andere wettelijke regelingen. Voor de arbeidsmiddelen die onder een van de bovengenoemde systemen vallen is het onderhoud en de registratie hiervan dus reeds geregeld. Voor de overige arbeidsmiddelen zal dus m.b.t. het onderhoud een aparte registratie dienen plaats te vinden. Zie verder voor systematische registratie paragraaf 11.2.2.5.
Wettelijk kader
Het onderhoud en de reparatie moet zo vaak als nodig en onverwijld geschieden. Anders mag een arbeidsmiddel niet worden gebruikt. Het onderhoud en de reparatie moeten geschieden door deskundig personeel of derden, voldoende geïnstrueerd en opgeleid (bekwaam). Een logboek van de werkzaamheden moet zijn bijgehouden gedurende de gehele levensloop van de machine. N.B. De deskundigheid van de monteur/reparateur is verbonden aan de risicoklasse van het arbeidsmiddel (zie verder onder “wie mogen keuringen uitvoeren).
Toelichting
Elk (gevaarlijk) arbeidsmiddel moet gedurende de gehele levenscyclus door deskundig personeel worden geïnspecteerd, onderhouden en gerepareerd. Hiervan moet aantekening worden gehouden in een (bij dit arbeidsmiddel behorend) logboek of onderhoudsboek. Ook al besteedt de werkgever werkzaamheden uit, dan nog draagt de werkgever zelf zorg voor het onderhoudsboek.
Risico’s van “ongewild in beweging komen” tijdens onderhoud
Dit onderwerp dat betrekking heeft op machines wordt behandeld onder paragraaf 11.2.3.8.4.
keuren
Definitie
In artikel artikel 7.2a van het Arbeidsomstandigheden besluit staat de volgende definitie:
Onder een keuring wordt verstaan: een onderzoek of een beproeving
Welke arbeidsmiddelen moeten worden gekeurd:
In artikel artikel 7.4a van het Arbeidsomstandigheden besluit staat onder item 3 het volgende:
Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties wordt, zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd.
Keuringen en RI&E
In het vorige item wordt aangegeven dat als een arbeidsmiddel een risico kan vormen door slijtage dit zo vaak als nodig is wordt gekeurd. Het middel om te bepalen of een arbeidsmiddel een risico vormt of kan vormen is de RI&E (zie verder onder 11.2.2.3.2).
Voorschrijven van keuringen
De keuringen van arbeidsmiddelen kunnen worden voorgeschreven door verschillende partijen. Denk hierbij aan: leverancier/fabrikant, wet- en regelgeving, specifieke instanties(klassenbureaus, veiligheidsmanagementsystemen etc.) en/of werkgever.
Leverancier/fabrikant
De leverancier/fabrikant bepaalt via de RI&E of er met betrekking tot bepaalde risico’s of voor de goede werking van het arbeidsmiddel periodieke keuringen noodzakelijk zijn om ze veilig en goed te kunnen blijven gebruiken. Normaal gesproken gaat het hierbij om arbeidsmiddelen die met CE markering op de markt gebracht worden.
Wet- en regelgeving
De wetgever zal in geval van risicovolle arbeidsmiddelen keuringen voorschrijven via wet- en regelgeving. Dit kunnen keuringen zijn bij ingebruikname, periodieke keuringen en/of keuringen bij modificaties etc. (zie AB artikel artikel 7.4a “Keuringen”).
Specifieke instanties
Ook via klassenbureaus en sommige Veiligheidsmanagementsystemen denk b.v. aan VCA worden soms (periodieke) keuringen voorgeschreven.
Werkgever
Zoals eerder gesteld is de werkgever verantwoordelijk voor het (laten) keuren van de arbeidsmiddelen waarvoor dit van toepassing is. Dit betekent dat de werkgever zicht houdt aan de wettelijke voorschriften en de voorschriften van andere instanties(klassenbureaus, veiligheidssystemen etc.) m.b.t. keuringen. Verder houdt de werkgever zich in principe ook aan de keuringsvoorschriften van leveranciers/fabrikanten etc. Verder is de werkgever ook degene die vaststelt of laat vaststellen hoe een arbeidsmiddel binnen het bedrijf gebruikt wordt. Hierdoor kunnen er specifieke risico’s aan de orde zijn waardoor er extra of meer periodieke keuringen noodzakelijk zijn. Dit laatste kan betrekking hebben op veiligheid maar kan ook om economische reden van toepassing zijn. Een economische reden kan van toepassing zijn als men bijvoorbeeld geen onverwacht uitval van een bepaald arbeidsmiddel wil hebben. Voor de arbeidsmiddelen waarvoor geen voorschriften zijn bepaalt de werkgever of het arbeidsmiddel gekeurd moet worden en zo ja welke keuringen met eventuele frequenties van toepassing zijn.
N.B. Voor het bepalen van de noodzaak van bepaalde keuringen en de frequentie hiervan is een goede RI&E dus noodzakelijk.
Soorten keuringen
Er zijn verschillende soorten controles/keuringen. Deze controles/keuringen worden hieronder benoemd.
Controle/keuring door fabrikant
Tijdens en na de fabricage/samenstelling dient de fabrikant zich te vergewissen dat het arbeidsmiddel voldoet aan de technische specificatie en de wet- en regelgeving (voorschriften). Dit gebeurt via een controle en/of keuring. De soort en vorm van controle en/of keuring is afhankelijk van de risico’s van het specifieke arbeidsmiddel.
Bij de arbeidsmiddelen die onder de machinerichtlijn vallen is in artikel 12 van deze richtlijn aangegeven volgens welke procedure controle/keuringen uitgevoerd dienen te worden. Verder wordt in hetzelfde artikel aangegeven voor welke arbeidsmiddelen kan worden volstaan met een interne controle/keuring en voor welke arbeidsmiddelen een externe controle /keuring is vereist.
1ste keuring/controle door ontvanger (werkgever)
a. 1ste Keuring/controle na aankoop van arbeidsmiddelen die geen CE markering behoeven.
Omdat het hier in principe gaat om eenvoudige arbeidsmiddelen is dit meestal een eenvoudige controle. Bij zo’n controle wordt gekeken of het arbeidsmiddel compleet is en indien van toepassing of er een gebruiksaanwijzing meegeleverd is.
b. 1ste Keuring/controle van eenvoudige arbeidsmiddelen met CE markering.
Na aflevering van een arbeidsmiddel wordt gecontroleerd of het arbeidsmiddel voldoet aan de gestelde eisen. Dit geldt zowel voor de technische- als de veiligheidsaspecten. Deze controle is ook van belang m.b.t. het opstellen van de RI&E voor het arbeidsmiddel. N.B. Een specifieke keuring voor eerste ingebruikname van een CE-gemarkeerde machine is, behoudens enkele uitzonderingen, niet voorgeschreven.
Tijdens genoemde controle in ieder geval kijken naar de volgende aspecten:
c. 1ste Keuring/controle van arbeidsmiddelen met CE markering die worden samengebouwd/ geïnstalleerd.
Dit is dezelfde keuring/controle als genoemd onder item b. Na het samenbouwen of de installatie volgt er nog keuring zie hieronder. N.B. Als de werkgever de genoemde arbeidsmiddelen samenbouwt of installeert wordt hij beschouwd als fabrikant en moet dus de procedure voor de CE markering van de gehele installatie doorlopen (zie verder paragraaf 11.2.5).
d. 1ste Keuring van mobiele arbeidsmiddelen.
Bij ontvangst is dit dezelfde controle als genoemd onder item b. Verder komt er op het moment van in gebruik name nog een keuring (nulmeting) zie hieronder.
N.B. afhankelijk van de situatie kan men deze controle van mobiele arbeidsmiddelen ook combineren met de keuring van in gebruik name (nulmeting).
Keuring bij oplevering en/of 1ste ingebruikname
De keuring bij oplevering en/of 1ste ingebruikname heeft twee belangrijke functies t.w.:
De bovengenoemde keuringen kunnen opdelen in twee groepen t.w.:
a. na samenbouwen en of installatie
Nadat een arbeidsmiddel dat opgebouwd/samengesteld is uit verschillende componenten in gebruik genomen wordt dient dit arbeidsmiddel getest en gekeurd te worden. Hierbij dient geverifieerd te worden of het arbeidsmiddel voldoet aan de volgende specificaties:
Deze keuring wordt ook wel nulmeting genoemd.
De belangrijkste richtlijnen zijn hierbij de Arbeidsrichtlijn waaronder alle arbeidsmiddelen vallen en de Machinerichtlijn voor de arbeidsmiddelen die onder deze richtlijn vallen. Verder kunnen er voor specifieke arbeidsmiddelen nog diverse andere richtlijnen van toepassing zijn (zie hiervoor opsomming onderaan paragraaf 11.2.1.2).
Om alle aspecten die van toepassing zijn op een bepaalde installatie mee te nemen kan men het beste werken via een checklijst. Men kan deze zelf samenstellen of gebruik maken van een bestaande lijst. In het Arbo Informatie blad AI 58 “Machineveiligheid bij aanschaf van nieuwe en gebruikte machines” vindt men o.a. zo’n lijst onder bijlage 8.
In het schema van paragraaf 11.2.1.8 staat aangegeven dat de fabrikant/leverancier indien dit onderdeel is van de opdracht ook een inspectie bij oplevering na samenbouwen/installatie dient uit te voeren. Indien dit niet contractueel geregeld is zal deze keuring geheel onder de verantwoordelijkheid van de werkgever worden uitgevoerd. Het zal duidelijk zijn dat het beter is om waar mogelijk contractueel een en ander zo vast te leggen dat de fabrikant/leverancier deze keuring uitvoert onder toezicht van de werkgever.
Deze keuring (nulmeting) is voor de werkgever van groot belang. Buiten een controle op de technische specificatie dienen namelijk ook alle veiligheidsaspecten van de desbetreffende installatie aan de orde te komen.
N.B. Voor arbeidsmiddelen die op een nieuw project weer moeten worden opgebouwd en waarbij de veiligheid in het geding is, is bovengenoemde keuring dus elke keer weer van toepassing (zie AB artikel 7.4a lid 2)
b. keuring van mobiele arbeidsmiddelen na oplevering
Indien de fabrikant/leverancier betrokken is bij de opleveringskeuring geldt de procedure zoals genoemd onder a.
Indien het mobiele arbeidsmiddel in serie geproduceerd wordt zal de fabrikant dit arbeidsmiddel meestal in de fabriek keuren direct na fabricage. Het arbeidsmiddel wordt dan geleverd met de benodigde certificaten en keuringsrapporten. Indien het mobiele arbeidsmiddel nieuw is voor de werkgever dient de werkgever een ingebruikname keuring uit te (laten) voeren.
Indien er reeds meer mobiele arbeidsmiddelen van het hetzelfde standaard type in gebruik zijn kan men overwegen om de ingebruikname keuring te beperken tot het testen/controleren van de goede werking van de diverse functies.
Verder kan men deze keuring ook combineren met de 1ste keuring zoals hierboven genoemd onder item d.
Periodieke en/of specifieke keuringen
Periodieke en/of specifieke keuringen zijn de keuringen die van belang zijn om gedurende de levensduur van een arbeidsmiddel veilig en waar van toepassing ook economisch te kunnen blijven werken.
De rol van de werkgever m.b.t. keuringen in het algemeen is reeds hierboven beschreven onder het blokje van de werkgever van de alinea over “Voorschrijven van keuringen”. Deze tekst is ook geheel van toepassing op de periodieke keuringen. Hierbij is ook de bepalende factor van de RI&E genoemd.
N.B. Voor de meeste arbeidsmiddelen noemt de wet geen keuringsfrequentie, maar zegt dat ze bij gebruik in veilige staat moeten zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om hiervoor te zorgen. Een praktische invulling hiervan is: minstens eenmaal per jaar.
Wie mogen keuringen uitvoeren
Zoals aangegeven dienen Arbeidsmiddelen geregeld gecontroleerd te worden. Arbeidsmiddelen kunnen worden ingedeeld in verschillende risicoklassen. Arbeidsmiddelen met een hoger risico zijn ingedeeld in een hogere risicoklasse. Hoe hoger de klasse, hoe hoger de eisen die aan de keurmeester worden gesteld. Voor een indeling van de verschillende keuringsklassen zie bijlage 36.
Voor bepaalde risicovolle arbeidsmiddelen zijn keuringsregels door de wetgever vastgelegd. Arbeidsmiddelen uit de drie hoogste klassen worden gekeurd door onafhankelijke deskundigen van keuringsinstanties die via wet- en regelgeving worden aangewezen. Opgeleid personeel van de werkgever mogen keuringen van arbeidsmiddelen uit de lagere risicoklassen uitvoeren. Deze lagere risicoklassen zijn echter ook weer opgedeeld waardoor de eisen aan deze keurmeesters verschillend zijn.
De werkgever blijft in alle gevallen verantwoordelijk voor het laten keuren alleen het keuren zelf gebeurt in bepaalde risicoklassen door derden. Zie voor de verschillende keuringsklassen bijlage 36.
In verband met de verantwoordelijkheid van de werkgever m.b.t. de keuringen is het noodzakelijk om vast te leggen wie wat mag en moet keuren.
N.B. Zie AB artikel artikel 7.4a lid 5 voor de wettelijke bepalingen m.b.t. keuringen.
Informatie over keuringen en keuringscertificaten
Van de keuringen, wie ze mag uitvoeren en door wie ze zijn uitgevoerd, dienen aantekeningen gemaakt te worden. Hierdoor wordt aantoonbaar wie de keuringen mag uitvoeren, wat er gekeurd is op een bepaalde datum en door wie de keuring uitgevoerd is. De keuringscertificaten moeten zich bij het arbeidsmiddel bevinden en op verzoek van de Arbeidsinspectie getoond worden.
Keuringsindicatie
Voorbeelden van keuringsindicaties
De werknemer die een bepaald arbeidsmiddel wil gaan gebruiken moet er vanuit kunnen gaan dat dit ook veilig kan. De werknemer moet dus makkelijk kunnen zien of de keuringsdatum niet is verlopen. Hiervoor zijn diverse eenvoudige oplossingen mogelijk waarvan hier de volgende voorbeelden:
Voorlichting
De werkgever moet zijn medewerkers informeren over de wijze waarop een bepaald arbeidsmiddel gebruikt mag/moet worden met de risico’s en de benodigde maatregelen om deze risico’s te elimineren of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. Verder legt de werkgever vast of elke werknemer het desbetreffende arbeidsmiddel mag gebruiken of dat het gebruik alleen toegestaan is voor deskundigen/specialisten binnen het bedrijf. Dit kunnen werknemers zijn met specifieke kennis of ervaring of werknemers met een specifiek certificaat om met een bepaald arbeidsmiddel te mogen werken.
Verder dient de werkgever het voorgeschreven onderhoud en de benodigde keuringen vast te leggen zodat de desbetreffende werknemers, die daarvoor verantwoordelijk worden gesteld, daarvan kennis kunnen nemen. Verder dient de werkgever aan te geven waar eventuele tekortkomingen aan een bepaald arbeidsmiddel gemeld moeten worden.
Opleiding/training
De werkgever dient de werknemers, die bepaalde arbeidsmiddelen moeten gebruiken, voldoende opleiding/training te bieden voor het gebruik van deze arbeidsmiddelen. Waar nodig hoort hier ook de opleiding/training bij voor het behalen van certificaten die vereist zijn m.b.t. het gebruik van een specifiek arbeidsmiddel.
Zie verder voor dit onderwerp ook paragraaf 11.2.3.8.3 “Bediening machines, bevoegde werknemers”.
De werknemer dient zich te overtuigen dat het desbetreffende arbeidsmiddel dat hij of zij wil gaan gebruiken ook veilig in gebruik genomen kan en mag worden. Hierbij zijn de volgende punten belangrijk:
Alhoewel de wetgever geen voorschriften geeft waar de RI&E, het onderhoud, de keuringen etc. moeten worden bijgehouden is het aan te bevelen om dit per werklocatie vast te leggen. Onder een werklocatie te verstaan: kantoor, werkplaats, schip/werktuig, werkplaats eventueel stort etc.
Zoals reeds eerder gesteld dient de informatie over arbeidsmiddelen m.b.t. RI&E, keuring, onderhoud, wie het arbeidsmiddel mag gebruiken etc. goed geregistreerd te zijn. Per werklocatie moet men dus via een systematische registratie makkelijk toegang kunnen vinden tot bovengenoemde gegevens.
Het beschikbaar stellen van arbeidsmiddelen mag niet worden bepaald door: ‘Wat hebben we in huis?’, maar door ‘Wat is voor dit werk het meest geschikte arbeidsmiddel?’ (zie verder item over keuzebepaling onder
11.2.2.3.1).
Het gebruik van een arbeidsmiddel moet in overeenstemming zijn met het doel waarvoor het is bestemd. Oneigenlijk gebruik is derhalve verboden. (Met een graafmachine mag men bijvoorbeeld zonder specifieke aanpassingen niet hijsen).
De term ‘buiten gebruik’ houdt in dat het arbeidsmiddel niet op eenvoudige wijze weer in gebruik is te nemen (Bijvoorbeeld door er weer even een stekker aan te zetten). In principe moet het ondeugdelijke arbeidsmiddel van de arbeidsplaats worden verwijderd.
CE markering
Zoals genoemd onder paragraaf 11.2.1.2 en 11.2.1.5 zijn er arbeidsmiddelen die ook onder de Machinerichtlijn vallen. Dit is een belangrijk groep arbeidsmiddelen omdat aan deze arbeidsmiddelen door de wetgever eisen worden gesteld aan de fabrikant/leverancier m.b.t. veiligheid en gezondheid. De Machinerichtlijn is een Europese richtlijn (Richtlijn 2006/42/EG van het Europees parlement en de Raad). De arbeidsmiddelen die voldoen aan de Machinerichtlijn worden geleverd met de volgende kenmerken en informatie:
De levering is niet compleet als men deze documenten niet ontvangen heeft.
N.B. Buiten bovengenoemde bescheiden dient de fabrikant/leverancier een “Technisch constructie dossier” beschikbaar te houden.
Van origine is CE (Conformité Européenne) een harmonisatierichtlijn voor het garanderen van het vrijhandelsverkeer binnen Europa. Onderdeel van de CE-verplichting is het stellen van veiligheidseisen. Deze CE-markering verplicht de producent of leverancier om via de eisen gesteld in de Machinerichtlijn veilige machines te leveren.
Via de CE markering wordt dus in principe een garantie afgegeven dat een arbeidsmiddel veilig in gebruik is voor het doel zoals de producent of leverancier het bedoeld heeft.
N.B. De werkgever blijft verantwoordelijk om zeker te stellen dat het gebruik van een specifiek arbeidsmiddel binnen zijn bedrijf overeenkomt zoals de producent of leverancier het bedoeld heeft. Dus ook de arbeidsmiddelen met CE keur dienen door de werkgever opgenomen te worden in de RI&E.
Voor arbeidsmiddelen met een laag risico die onder de Machinerichtlijn vallen mag de fabrikant/leverancier zelf beoordelen of aan alle voorschriften van de CE procedure (Machinerichtlijn) is voldaan. Voor arbeidsmiddelen met een hoog risico is een beoordeling door een erkend keuringsinstituut een zogenaamd “noitified body” vereist.
De wetgever formuleert de eisen rond CE-markering nogal omzichtig. Een arbeidsmiddel wordt ‘vermoed’ te voldoen aan het Arbobesluit indien het, overeenkomstig de daarvoor geldende EG-richtlijnen:
Dat is niet zonder reden en betekenis. De werkgever heeft de verplichting altijd nog zelf te beoordelen of het arbeidsmiddel wel geschikt is voor de beoogde werksituatie. CE is dus niet altijd OK. De werkgever moet dus een beoordeling maken van het arbeidsmiddel in zijn gebruiksomgeving. De manier waarop een arbeidsmiddel zal worden toegepast, moet apart worden vastgelegd in de verplichte RI&E. Indien CE-markering ontbreekt (bij oude machines aangeschaft voor 1995) moet de werkgever op alle aspecten, dus ook qua veilig ontwerp, nagaan of het arbeidsmiddel aan de veiligheidsvoorwaarden voldoet.
In de vorige paragraaf is aangegeven dat de basisverantwoordelijkheden van de werkgever niet wegvallen als een arbeidsmiddel of delen hiervoor geleverd worden met een CE markering. In een aantal gevallen wordt de basisverantwoordelijkheid van de werkgever echter nog uitgebreid Dit zijn de gevallen waarbij de werkgever wordt gezien als fabrikant.
In die gevallen is de werkgever verantwoordelijk voor de gehele procedure m.b.t. CE markering.
De gevallen waarbij de werkgever wordt aangemerkt als fabrikant m.b.t. arbeidsmiddelen die onder de Machinerichtlijn vallen zijn o.a.:
Men moet zich dus als werkgever goed realiseren welke verantwoordelijkheden men naar zich toetrekt als men als fabrikant wordt beschouwd. Dit aspect wordt verder behandeld in paragraaf 11.2.5.
Deze richtlijn is van toepassing op de volgende arbeidsmiddelen:
N.B. de definities van deze arbeidsmiddelen zijn aangegeven in artikel 2 van de Machinerichtlijn
Deze richtlijn is niet van toepassing op een aantal specifieke arbeidsmiddelen of toepassingen van bovengenoemde arbeidsmiddelen. Voor de Waterbouw is de volgende uitzondering van belang: De Machinerichtlijn is niet van toepassing op zeeschepen en mobiele offshore-eenheden, alsmede machines die aan boord van dergelijke schepen en/of eenheden zijn geïnstalleerd. De overige uitzonderingen zijn aangegeven in artikel 1 van genoemde richtlijn. N.B. De bovengenoemde uitzondering betreft niet de losse arbeidsmiddelen die aan boord van zeeschepen en/of mobiele offshore-eenheden worden gebruikt.
Voor arbeidsmiddelen aan boord van zeeschepen die tot de uitrusting behoren en vallen onder bepaalde productcategorieën geldt de “Wet scheepsuitrusting”. De goedgekeurde arbeidsmiddelen aan boord van zeeschepen die onder de bovengenoemde specifieke groep vallen zijn herkenbaar aan een pictogram in de vorm van een “stuurrad”. Voor verdere informatie over deze laatstgenoemde certificering zie paragraaf 11.2.4.
De Machinerichtlijn is een-op-een verwerkt in de “Warenwetbesluit machines”.
Vanaf 1 januari 1995 dienen alle arbeidsmiddelen die in gebruik genomen worden en die vallen onder de Machinerichtlijn voorzien te zijn van een CE markering.
Voor de arbeidsmiddelen die in gebruik genomen zijn vóór 1995 en die vallen onder de Machinerichtlijn geldt de CE markering niet. Deze laatst genoemde groep arbeidsmiddelen dienen echter wel te voldoen aan de Arbeidsrichtlijn.
Sommige aspecten van arbeidsmiddelen die onder de Machinerichtlijn vallen behoeven extra aandacht. Hieronder worden deze specifieke aandachtspunten en begripsbepalingen aangegeven.
Begripsbepaling
De meeste arbeidsmiddelen worden aangedreven door een krachtbron, zoals een elektromotor of een brandstofmotor. Daarmee zijn het ook machines in de zin van de Machinerichtlijn. De elektromotor is de schakel tussen de krachtbron (netspanning, accu, etc.) en het werkzame deel. Bij een brandstofmotor is de krachtbron ingebouwd. Pneumatische en hydraulische werktuigen hebben een getrapte aandrijving. Luchtcompressor en hydromotoren drijven het werkzame deel aan.
Wettelijk kader
Een arbeidsmiddel moet losgekoppeld kunnen worden van zijn krachtbron. Het loskoppelen van een arbeidsmiddel moet voldoen aan twee fundamentele eisen:
Toelichting
Deze eisen betekenen, dat er meer dan alleen een AAN/UIT-knop op het apparaat moet zitten. Een elektrische boor heeft behalve een schakelaar ook een stekker die uit het stopcontact kan worden getrokken. De slangen van pneumatisch gereedschap moeten ook gevaarloos losgekoppeld kunnen worden.
Het veilig opnieuw aansluiten op zijn krachtbron betekent tenminste dat het apparaat bij inschakeling van de spanning of starten van de motor niet zomaar in beweging mag komen. Dat moet altijd een bewuste handeling van de bediener zijn, zoals het gebruik van een koppelingspedaal.
De gebruiker behoeft zich over deze veiligheidseisen geen zorgen te maken als er een CE-markering aanwezig is. Hij moet het arbeidsmiddel dan nog wel op de juiste en veilige manier gebruiken en oneigenlijk gebruik vermijden.
Begripsbepaling
Met name gaat het hier om het gevaar van bewegende delen van machines. De gevaarszone moet voldoende voor de mens worden afgeschermd. Deze kunnen worden beveiligd met:
Eisen
De beveiligingen moeten aan de volgende fundamentele eisen voldoen:
Noodstop
Een machine moet in geval van nood in korte tijd kunnen worden stilgezet en zo mogelijk in een veilige stand terugkeren. Indien een machine bij het gebruik van de normale stopschakelaar een te lange uitlooptijd heeft, moet hij van een noodstop zijn voorzien. Voorts moeten er meerdere stopschakelaars zijn aangebracht, als anderen in geval van nood de machine ook stil moeten kunnen zetten.
Toelichting
In principe zal een noodstop niet nodig zijn als een machine intrinsiek (op zich zelf al) veilig is ontworpen.
Walsen, draaibanken en lopende banden kunnen een uitlooptijd van meer dan een minuut hebben. Dat wordt door de handhaver als te lang beschouwd. Een dergelijke situatie vraagt om een noodstopvoorziening, die het stilzetten in minder dan een tiental seconden mogelijk maakt.
Bediener
Een bediener is een werknemer die met het gebruik van een arbeidsmiddel (machine) is belast. Daarnaast zijn ook personen belast met onderhoud, reparatie en reiniging, alsook buitengebruik stelling, ombouw, etc. Deels kunnen die taken door de bediener worden verricht.
Zodra een arbeidsmiddel (werktuig, machine) tot de categorie gevaarlijk behoort, is de bediening of het gebruik uitsluitend voorbehouden aan een bevoegde werknemer.
Taken kunnen worden uitgesplitst naar directe bediening (basis betekenis van het woord) enerzijds en onderhoud of reparatie (door monteurs, e.d.) anderzijds.
Bekwaamheid
De werknemer, die belast is met de bediening van (gevaarlijke) arbeidsmiddelen moet voldoende geïnstrueerd en opgeleid zijn. Voor bepaalde arbeidsmiddelen, c.q. hun bedieners zijn wettelijke eisen of beleidsregels vastgelegd.
Meestal mag men in het algemeen met een eigen bedrijfsopleiding volstaan. Het uitbesteden aan erkende opleiders verdient aanbeveling.
Voor heftruck is bijvoorbeeld een EVO-diploma aanbevolen, maar als het bedrijf zelf de instructie aantoonbaar heeft verzorgd, voldoet het ook aan de wetgeving.
Hijskranen, torenkranen en mobiele kranen, boven een bepaalde tonnage (20 ton) vragen om een erkend hijsbewijs. Ook voor hei-installaties is een hei-bewijs verplicht.
Toelichting
Gevaarlijke werktuigen zijn onder meer die werktuigen die niet door jeugdigen mogen worden bediend. Bijvoorbeeld daar waar knel- en pletgevaar is.
Arbowettelijke diploma’s of certificaten voor bedieners zijn er niet zoveel. Voorbeelden waarvoor dat wel wettelijk is vastgelegd zijn onder andere het hijsbewijs en het heibewijs. Uit andere wetgeving komt het rijbewijs, het vaarbewijs, maar dan gaat het om vervoermiddelen op de openbare weg of wateren.
Toch mag iedere volwassen werknemer zonder rijbewijs op een vorktruck rijden (niet op de openbare weg). Er moet aangetoond zijn dat hij voldoende geïnstrueerd is voor de bediening van dit arbeidsmiddel.
Voorlichting en onderricht
In het Arbobesluit staat nog eens extra vermeld en benadrukt, dat een werknemer arbeidsmiddelen pas na voldoende voorlichting en onderricht mag gebruiken. Als het arbeidsmiddelen bovendien gevaar voor de omgeving oplevert, moeten ook in de omgeving werkzame of aanwezige personen worden voorgelicht. (Het risico van lassen, het risico van lawaai producerende gereedschappen).
Bediener m.b.t. onderhoud en reparatie
Wanneer de bediener ook zelf onderhoud en reparatie aan de machine uitvoert, zijn ook daar veiligheidsvoorwaarden aan verbonden. Meestal zal dit het z.g. klein onderhoud zijn. Groter of omvangrijker onderhoud wordt dan door speciaal personeel uitgevoerd. (zie verder paragraaf 11.2.3.8.4)
Onderhoud, keuringen/inspecties
Onder paragraaf 11.2.2.3.3 was reeds aangegeven dat de werkgever er op toe moet zien dat de overeenstemming en veiligheid van de machines de gehele levensduur gehandhaafd blijven. Dit is conform de arbo-regelgeving (Richtlijn arbeidsmiddelen 2009/104/EG). Zie verder voor algemeen onderhoud en keuringen de desbetreffende teksten in paragraaf 11.2.2.3.
Voor de arbeidsmiddelen die vallen onder de groep machines gelden verder de volgende zaken m.b.t. onderhoud:
Risico’s van “ongewild in beweging komen”
Algemeen
Indien aan machines reparaties moeten worden uitgevoerd mogen deze niet ongewild in bedrijf kunnen worden gesteld door andere personen dan diegenen die aan de machines werken. (Ieder past zijn eigen hangslot toe; (“lock and tag”))
Elektrisch gedeelte
Voor het elektriciteitsgedeelte van machines gelden extra veiligheidsmaatregelen, die in NEN 3140 zijn uitgewerkt. Als machines niet stilgezet en spanningsvrij gemaakt kunnen worden, zijn aanvullende maatregelen nodig. Bijvoorbeeld het laten lopen van de machine in z.g. kruipgang.
Repareren van machines die op afstand bedienbaar zijn.
Repareer machines, die op afstand bedienbaar zijn, uitsluitend als de verantwoordelijke werknemer voor deze machine is ingelicht. Deze moet erop toe zien dat alle bedieningen buiten werking zijn gesteld en dat op de schakelaars is aangegeven dat werkzaamheden aan machines en/of installaties worden uitgevoerd.
Voorbeelden:
Indien werkzaamheden worden uitgevoerd aan (hoofd)dieselmotoren, zorg er dan altijd voor dat:
Begripsbepaling
Draaiende delen komen voor bij machines, elektromotoren, generatoren, lieren, pompen, hijsgerei, etc. Ze veroorzaken het gevaar van gegrepen te worden en het daarmee het afknellen van ledematen.
Bepaalde onderdelen van een machine kunnen bovendien heet (boven 100 °C) of zeer koud (beneden –50 °C) zijn.
Wettelijk kader
Het Arbobesluit stelt:
Toelichting
Een machine of aangedreven werktuig moet qua veiligheid aan de Machinerichtlijn voldoen. Toch is elk risico niet altijd bij voorbaat uit te sluiten, vanwege de functie van de machine. Een zaagmachine, een boormachine, een stansmachine, een lopende band zijn voorbeelden van gevaren die logischerwijs uit de werking van de machine voortvloeien. Deze letselplaatsen moeten op grond van de CE-markering zo goed mogelijk zijn afgeschermd.
Ook de aandrijfoverbrenging van machines, zoals tandwielen en aandrijfriemen, kunnen letsel opleveren. Deze moeten altijd tijdens gebruik zijn afgeschermd en mogen alleen voor onderhoud worden geopend.
Maatregelen
Om deze gevaren in de praktijk te beperken is het van belang dat:
Hitte en koude
Afschermingen zijn ook noodzakelijk bij hete en koude onderdelen van machines, teneinde het gevaar voor brandwonden en bevriezingswonden te voorkomen. De risicoplaatsen dienen te zijn gemarkeerd met gevarenpictogrammen.
PBM
Loshangende kleding, lange haren, zijn zaken die het risico van gegrepen worden vergroten. Bij voorkeur gesloten kleding dragen met zo min mogelijk of geen zakken. Lange haren moeten met een haarnet zijn afgedekt.
Voor hete en koude delen moeten temperatuur isolerende handschoenen worden gebruikt.
Stuurrad-markering
Inleiding
Aan boord van zeeschepen moet een deel van de uitrusting aan specifieke internationale regels voldoen. Het doel hiervan is:
Het gaat hierbij om de volgende productcategorieën:
Bovengenoemde specifieke internationale regels zijn voorgeschreven in de internationale verdragen als:
De Raad van de Europese Unie heeft bovenstaande specifieke richtlijnen in 1996 vastgelegd in de richtlijn 96/98/EG. In de Nederlandse wetgeving is de bovenstaande EG richtlijn vastgelegd via de "Wet scheepsuitrusting".
De uitrusting die onder de genoemde productcategorieën valt dient vervaardigd te zijn in overeenstemming met de typekeuringsprocedures die daarvoor van toepassing zijn. De goedgekeurde uitrusting volgens genoemd stramien wordt voorzien van een speciaal merkteken, het zogenaamde stuurwiel.
De arbeidsmiddelen uit bovengenoemde productcategorieën zijn dus niet voorzien van een standaard CE merkteken maar van het zogenaamde stuurwiel (zie bijlage 36 onder item 3).
Het komt nog al eens voor dat voor specifieke toepassingen arbeidsmiddelen gemaakt, samengesteld, substantieel gemodificeerd of gewijzigd worden in eigen beheer. Ook kan het voorkomen dat arbeidsmiddelen worden aangeschaft die geen CE keur hebben. Deze arbeidsmiddelen dienen te voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat voor de hierboven genoemde arbeidsmiddelen, die onder de Machinerichtlijn vallen, de koper, de maker of degene die substantieel modificeert of wijzigt wordt gezien als fabrikant. Het gevolg hiervan is dat de werkgever in dat geval de procedure volgens de Machinerichtlijn dient te doorlopen om vervolgens de CE-markering op het middel aan te brengen en een verklaring van overeenstemming uit te schrijven.
Voor gekochte, zelfgemaakte, gemodificeerde of gewijzigde arbeidsmiddelen die vóór 1 januari 1995 in gebruik genomen zijn, zijn de gestelde eisen in de Richtlijn Arbeidsmiddelen van toepassing.
Voor de CE procedure volgens de Machinerichtlijn zie de wet- en regelgeving zoals genoemd in de Warenwetbesluit machines.
N.B. In de hierboven genoemde tekst wordt gesproken over CE markering bij substantiële modificatie of wijzigingen van arbeidsmiddelen die onder de Machinerichtlijn vallen. Men zal dus in specifieke gevallen moeten bepalen of een wijziging of modificatie substantieel is. Omdat deze vaststelling vaak niet afgedaan kan worden met een eenvoudig ja of nee. Is het advies om in twijfel gevallen hiervoor informatie in te winnen bij experts op dit gebied. Verder kan men in het Arbo-informatieblad AI-58 “Machineveiligheid bij aanschaf en ingebruikname van nieuwe en gebruikte machines” uitgebreide informatie vinden hoe te handelen in specifieke gevallen.
N.B. Een eerste indicatie of iets wel of niet een substantiële wijziging is kan men zien op het schema in bijlage 36 onder item 2.
In het hierna volgende hoofdstuk 11.3 wordt de keuze van gereedschappen, specifieke aandrijvingen en slijpmachines behandeld. In verdere hoofdstukken worden de risico’s en maatregelen voor specifieke arbeidsmiddelen zoals klimmaterieel, materieel voor het werken op hoogte, hijs- en hefwerktuigen/gereedschap, lasmachines, complete werktuigen (hoofd- en hulpmaterieel), leidingmaterieel, stortmachines etc. behandeld.
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.
In dit hoofdstuk worden volgende onderwerpen behandeld m.b.t. gereedschappen en machines.
paragraaf | onderwerp |
---|---|
11.3.1 | Keuze gereedschappen |
11.3.2 | Specifieke aandrijvingen |
11.3.3 | Slijpmachines |
11.3.4 | Overig gereedschap en machines |
Juiste gereedschap
Bij elke werkzaamheid moeten we van tevoren zorgvuldig het juiste gereedschap kiezen. Daarbij is het antwoord op de volgende vragen van belang:
Bijvoorbeeld: Heb ik oogbescherming en gehoorbescherming nodig, bescherming tegen bepaalde straling? etc. Ook de werkomgeving moet daarbij worden beoordeeld. Gelden hier lawaainormen waar de werkzaamheid niet bovenuit mag komen? Is er kans op brand en explosie? Moet ik mijn werkgebied markeren en afzetten?
Aandrijving
Buiten bovenstaande afwegingen m.b.t. het gebruik van het gereedschap is ook de keuze van de aandrijving van belang. Hierbij zijn meestal de volgende mogelijkheden aan de orde:
Gelijksoortige gereedschappen kunnen met verschillende aandrijving worden geleverd. Daarbij horen vragen als: Mag ik hier elektrische apparatuur gebruiken? Is hier pneumatische apparatuur noodzakelijk? Heb ik een werkvergunning nodig? Of, als wederpartij: moet ik hier een werkvergunning voor uitschrijven?
Wettelijk kader
Het Arbobesluit zegt over de inrichting van de werkplaats:
Het gevaar te worden getroffen door ongewild in beweging komende of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen wordt voorkomen en, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
CE-markering
Ook gereedschappen zijn arbeidsmiddelen, die aan de Richtlijn arbeidsmiddelen en indien van toepassing ook aan de Machinerichtlijn (CE-markering) moeten voldoen (zie paragraaf 11.2.1.2). Indien gereedschap aan de Machinerichtlijn moet voldoen moet het ook een (soort) dodemansknop of tweehandenbediening hebben.
In de wet- en regelgeving is vastgelegd dat er ook voor de gereedschappen een registratie moet zijn met aantekeningen van de keuringsdata (zie paragraaf 11.2.2.5). Elektrische gereedschappen moeten zowel veiligheidstechnisch (CE) als elektrotechnisch (NEN 3140) worden gekeurd.
In principe maakt het weinig uit op welke plaats, aan de wal of aan boord van een schip, elektrische gereedschappen worden gebruikt. Er zijn echter criteria waardoor er in bepaalde gevallen uitsluitend met veilige spanning of met gelijkspanning moet worden gewerkt.
Handgereedschappen welke gebruikt worden als hijs- of hefmiddelen, zoals een takel, krik of dommekracht, dienen eveneens periodiek (minimaal jaarlijks) geïnspecteerd te worden conform de richtlijnen voor hijsmiddelen; de inspectiestatus dient zichtbaar op het middel te zijn aangebracht door bijv. kleur, label of datum (voor hijs- en hefgereedschap zie verder paragraaf 12.8.6.2).
Risico’s
In het algemeen brengt het gebruik van draaiende en verspanende gereedschappen de volgende risico’s met zich mee:
Maatregelen
De benodigde veiligheidsmaatregelen op genoemde risico’s liggen deels besloten in de juiste keuze van het gereedschap:
Begripsbepaling
Doorgaans zal men voor elektrisch aangedreven handgereedschap kiezen. Als elektrisch aangedreven gereedschap verboden is, of een elektriciteitsbron moeilijk beschikbaar is, kan men zijn toevlucht nemen tot pneumatisch en hydraulisch aangedreven gereedschap.
In de gevallen waarbij elektrisch aangedreven handgereedschap verboden is bijvoorbeeld in besloten ruimten wordt alleen het gedeelte van het pneumatisch of hydraulisch apparaat wat op de slangen is aangesloten binnen de besloten ruimte toegestaan. De compressor of de hydrauliekmotor moet altijd buiten de gevaarszone zijn opgesteld.
assortiment elektrisch gereedschap
Begripsbepaling
Elektrisch aangedreven gereedschap behoort tot de categorie elektrische arbeidsmiddelen conform NEN 3140.
Toelichting
Elektrisch aangedreven gereedschap kent verschillende mogelijkheden van voedingsbronnen en aandrijfspanning:
Betekenis AC en DC:
N.B. zie voor verdere informatie over soorten elektrische spanning hoofdstuk
12.3
Keuring
Gereedschappen moeten regelmatig (zie keuringstabel in NEN 3140) worden gekeurd. Vaste machines, gekoppeld aan vaste elektrische installaties, moeten voldoen aan NEN 1010.
Dubbel geïsoleerd
Elektrisch handgereedschap dat op de werkplek wordt gebruikt en aangesloten wordt op normale spanning, moet voldoen aan de eis ‘dubbel geïsoleerd’. Dat betekent, dat ‘rand-aarde’ bij dit gereedschap als beveiligingsprincipe niet is toegepast en ook niet mag worden toegepast.
Indien elektrisch gereedschap niet is toegestaan, zoals bij besloten ruimten, kan men overwegen om pneumatisch of hydraulisch gereedschap toe te passen.
merkteken voor dubbel geïsoleerd
Begripsbepaling
Bij pneumatisch gereedschap wordt gebruik gemaakt van luchtaandrijving. De z.g. perslucht moet door een compressor worden geleverd. Perslucht kan ter plaatse worden opgewekt of via slangen of ringleiding beschikbaar zijn gemaakt.
Toelichting
Pneumatisch gereedschap heeft het voordeel boven de gebruikelijke elektrische apparatuur, dat er geen elektrische risico’s en dus daardoor ook geen ontstekingsbronnen bestaan. Wel is dan nog steeds mechanische vonkvorming mogelijk. Het nadeel van pneumatisch gereedschap is ook dat er onaanvaardbare lawaainiveaus of piekbelastingen kunnen optreden. Soms veroorzaken de apparaten trillingen die op het lichaam worden overgebracht.
Wetgevend kader
Hier zijn zowel het hoofdstuk 7 “Arbeidsmiddelen” als hoofdstuk 6 afdeling 3 “Lawaai” van het Arbobesluit van toepassing.
In het bijzonder is AB art. 7.11 “Loskoppelen van arbeidsmiddelen” van toepassing op de pneumatische slangen.
Risico’s
Bij het werken met pneumatisch gereedschap kunnen diverse gevaren optreden:
Besloten ruimten
Alhoewel de specificatie over het gebruik van arbeidsmiddelen in besloten ruimten behandeld wordt in hoofdstuk 21.6 is het algemene advies om in een besloten ruimte bij voorkeur gebruik te maken van pneumatisch gereedschap.
N.B. details over het gebruik van arbeidsmiddelen in besloten ruimten vindt men in paragraaf 21.6.3.4 “Maatregelen bij het betreden van en werken in besloten ruimten” item 5 van beleidsregel 3.5g-2.
Maatregelen
De volgende maatregelen moeten worden genomen om bovengenoemde risico’s te beperken:
Bij te hoge geluidsniveaus van pneumatisch gereedschap is het dragen van gehoorbescherming verplicht. Zie tabel met de tekst “Tabel met indicatie van blootstelling aan lawaai en acties m.b.t. gehoorbescherming” in paragraaf 13.4.3.3.
Ook andere personen die in de directe nabijheid werken moeten dan gehoorbescherming dragen.
De overdracht van trillingen veroorzaakt door pneumatisch gereedschap zijn door het dragen van dempinghandschoenen (zeemleer) te verminderen.
PBM
Keuze en gebruik van extra persoonlijke beschermingsmiddelen (boven op standaard pakket):
Begripsbepaling
Hydraulisch gereedschap ontleent zijn aandrijving aan een opgebouwde vloeistofdruk. Meestal gaat het om oliegevulde cilinders.
Hydrauliek wordt vaak toegepast bij persen, krikken, hefbruggen, en ander hefmaterieel.
Toelichting
Hydraulische olie is schadelijk voor het milieu maar ook voor de gezondheid. Het is vooral gevaarlijk voor de gezondheid door de toevoeging van ‘dopes’.
Het werken met hydraulisch gereedschap heeft als voordeel dat dit minder geluid produceert dan pneumatisch gereedschap.
Wettelijk kader
In het Arbobesluit zijn geen specifieke regels opgenomen voor hydraulische apparatuur. Voldaan moet worden aan de algemene veiligheidsnormen.
Algemene eisen
Bij hefgereedschappen, mag door uitvallen van de druk geen knelgevaar ontstaan. Evenmin mag er valgevaar ontstaan. Het toestel moet bij voorkeur in de laatst gebrachte stand blijven staan en alleen door een bewuste handeling ontlast worden.
Vloeistofdruk
Vloeistofdrukken van 50 of 100 bar zijn gebruikelijk. Indien door een breuk de vloeistofdruk wordt ontlast, kunnen personen ernstig worden getroffen. Vloeistofdruk is weliswaar snel tot nul gereduceerd, maar kritieke plaatsen dienen toch bij voorkeur te worden afgeschermd.
Risico’s
Aan het werken met hydraulisch gereedschap zijn een aantal risico's verbonden. Deze risico's zijn:
Maatregelen
Maatregelen om de risico's te beperken zijn:
Begripsbepaling
Er zijn twee soorten slijpschijven:
Deze mogen uitsluitend voor het specifieke doel worden gebruikt. Met een doorslijpschijf mag bijvoorbeeld nooit worden afgebraamd.
Risico’s
Bij slijpmachines gaat het om verspanende bewerkingen, waarbij slijpmiddel en geslepen materiaal vrij kan komen. De bediener zelf kan worden getroffen door het materiaal, of zichzelf verwonden aan draaiende delen door verkeerde handelingen.
Slijpen veroorzaakt vonken, die een ontstekingsbron kunnen vormen. Er mogen geen brandgevaarlijke omstandigheden aanwezig zijn tijdens het slijpen. Zijn die er toch, dan is het slijpwerk verboden.
Met (hoge toeren) draaiende slijpschijven kunnen ernstige ongevallen veroorzaken als de slijpschijf uit elkaar spat. Regelmatige controle is nodig. Bij de keuze van oogbescherming moet men ook op het uit elkaar spatten van de schijf bedacht zijn. Hoge geluidsniveaus kunnen de oorzaak zijn van lawaaidoofheid en vragen om extra maatregelen.
Zodra er sprake is van besloten ruimten gelden specifieke veiligheidsvoorschriften (zie aldaar).
Maatregelen
Om bovenstaande gevaren te beperken is het volgende van belang:
Aandrijving
Bij elektrische slijptollen moet de bedieningsschakelaar zodanig zijn uitgevoerd dat de motor automatisch wordt uitgeschakeld zodra de bedieningshandel wordt losgelaten. De bedieningsschakelaar mag geen vergrendelingsmogelijkheid hebben in de ‘aan’-stand. Bij slijptollen met een vermogen van 1000W en hoger moet de bedieningsschakelaar tevens een vergrendeling hebben in de “uit”-stand. De slijptol mag niet gaan draaien bij een toevallige aanraking van de bedieningsschakelaar.
Voor lucht aangedreven slijptollen moet dezelfde beveiliging aanwezig zijn als voor de elektrische slijptollen boven 1000W.
Maatregelen
Zie onder “slijpmachines algemeen” 11.3.3.1 en hierboven.
Indien pneumatische- of hydraulische slijptollen gebruikt worden in besloten ruimten zie de maatregelen genoemd in hoofdstuk 21.6 “Besloten ruimten”.
Maatregelen
De ‘vast opgestelde slijpmachines’ kennen dezelfde gevaren als genoemd onder “slijpmachines algemeen” 11.3.3.1. Extra maatregelen die moeten worden getroffen zijn:
Buiten de in de vorige paragraaf genoemde slijpmachines die veel in de Waterbouw gebruikt worden, worden er ook diverse andere gereedschappen en machines gebruikt.
In verdere hoofdstukken worden de risico’s en maatregelen voor specifieke arbeidsmiddelen zoals klimmaterieel, materieel voor het werken op hoogte, hijs- en hefwerktuigen/ gereedschap, lasmachines, complete werktuigen, stortmachines etc. behandeld.
Omdat het te ver zou voeren om de overige gereedschappen en machines die ook in de Waterbouw gebruikt worden allemaal apart te behandelen in deze Arbocatalogus gelden de volgende algemene maatregelen voor deze arbeidsmiddelen:
Maatregelen overige gereedschappen en machines
Verwijzing naar wettelijk kader:
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.
Dit hoofdstuk is opgebouwd uit de volgende delen:
N.B. Omdat er voor bovenstaand onderwerp aan de wal, aan boord van schepen etc. verschillende wet- en regelgevingen van toepassing zijn worden er in principe in de tekst van hoofdstuk 11.4 geen wettelijke maatregelen en voorschriften genoemd. Waar deze van toepassing zijn wordt er verwezen naar bovengenoemde bijlage 34. Deze bijlage is dus bepalend voor allerlei maatregelen die in de wet- en regelgeving zijn vastgelegd.
In verband met de verschillende wetgevingen zijn de secties van bijlage 34 als volgt onderverdeeld :
Begripsbepaling
Onder brand wordt verstaan: Een chemische reactie waarbij een brandbare stof zich zo snel met de beschikbare zuurstof verbindt, dat vuurverschijnselen optreden. De brandbare stof kan in vaste, vloeibare of gasvorm aanwezig zijn. De meeste brandbare stoffen zullen bij kamertemperatuur niet uit zichzelf ontbranden.
Voor het ontstaan van brand zijn tenminste drie factoren noodzakelijk:
Deze factoren worden ook wel aangeduid met de ‘branddriehoek‘ (zie hieronder).
Branddriehoek
Zijn de bovengenoemde factoren gelijktijdig aanwezig, dan ontstaat er brand. Onderstaande figuur van de branddriehoek geeft dit schematisch weer.
voorbeeld van de branddriehoek
Haalt men één van de factoren weg, dan is dat het blussen van de brand. Dit laatste, het openbreken en open houden van de branddriehoek, vormt de basis voor maatregelen op het gebied van preventie en bestrijding (repressie).
N.B. Bij een verbranding spelen ook nevenfactoren een rol. Deze nevenfactoren zijn:
Deze nevenfactoren kunnen bij negatieve beïnvloeding ook een blussing tot gevolg hebben. Ook die factoren passen in een model, de brandvijfhoek (zie hieronder). De brandvijfhoek is een uitbreiding op de branddriehoek en wordt tegenwoordig vaker gebruikt. Zuurstof en brandstof komen hierin terug. Temperatuur is vervangen door energie. Nieuw in deze afbeelding zijn de factoren mengverhouding en katalysator. De branddriehoek blijft echter de basis voor het gegeven “brand” of “geen brand”.
voorbeeld van “brandvijfhoek”
Brandtheorie
De branddriehoek (zie hierboven) geeft aan dat brandgevaar wordt bepaald door de gelijktijdige aanwezigheid van de drie hieronder genoemde factoren.
Brandbare stoffen
Brandbare stoffen zijn in principe overal aanwezig. Een brandbare stof kan zowel vast, vloeibaar als gasvormig zijn. Denk daarbij aan hout, spiritus en aardgas. Zeer veel stoffen zullen daarom een bijdrage leveren, een z.g. vuurbelasting betekenen, als er eenmaal brand is uitgebroken.
Ook de stoffen die als ‘niet brandbaar’ te boek staan, zijn onder bepaalde omstandigheden wel degelijk brandbaar. Een klein aantal stoffen valt als echt ‘onbrandbaar’ aan te merken. Zand is onbrandbaar, terwijl ammoniak goed brandbaar is, maar heel moeilijk aan te steken. Water is niet brandbaar en daarom in veel gevallen als blusmiddel geschikt. Water is echter wel in staat chemische reacties met bepaalde andere stoffen aan te gaan waarbij brandbare gassen vrijkomen. In dat geval bevordert water de brand en is als blusmiddel ongeschikt.
Zuurstof
De factor zuurstof is doorgaans aanwezig in de omgevingslucht. Normale lucht bevat 21 vol.% zuurstof (O2), de rest is hoofdzakelijk stikstof (78%). Zuurstof kan ook chemisch gebonden aanwezig zijn in stoffen, die ‘zuurstofdragers’ worden genoemd (oxiderende stoffen). Een brandbare stof reageert dan primair met de zuurstofdrager, zelfs als er geen zuurstof in de lucht aanwezig is.
Temperatuur/ontstekingsenergie
De derde factor bij de verbranding is een ontstekingsbron van voldoende hoge temperatuur. Dat kan bv. een lucifervlam, snijbrandervonk, heet voorwerp zijn, of de (verhoogde) temperatuur van de brandbare stof zelf (de zgn. zelfontbrandingstemperatuur). Stoffen die zich boven hun zelfontbrandingstemperatuur bevinden, vliegen ‘spontaan’ in brand.
Brandbaar mengsel
De verhouding brandstof/zuurstof is van belang voor de brandsnelheid. Bij een te rijk (te veel brandstof t.o.v. zuurstof) of te arm (te weinig brandstof t.o.v. van zuurstof) mengsel verloopt de reactie minder snel of stopt de reactie zelfs.
Explosies
Nauw verwant aan het begrip’ brand’ is het begrip ‘explosie’. Een chemische explosie is in feite een supersnelle verbranding, waarbij tevens een drukgolf ontstaat. Men spreekt van chemische explosies ter onderscheid van fysische explosies.
Een voorbeeld van een fysische explosie is bijvoorbeeld een drukvat (stoomketel of een gascilinder) dat bezwijkt en uit elkaar klapt door de inwendige druk.
Chemische explosies zijn onder te verdelen naar de betrokkenheid van de omgevingsatmosfeer:
Dit onderscheid is van belang voor de te nemen preventieve maatregelen.
N.B. Zie voor verdere informatie over explosies paragraaf 11.5 “Explosiegevaar”
Brandgevaarlijke stoffen met bijbehorende symbolen
Het zal bekend zijn dat er veel brandbare stoffen zijn. De meeste brandbare stoffen zullen bij een normale omgevingstemperatuur niet uit zichzelf ontbranden. Binnen de totale groep brandbare stoffen is er echter een specifieke groep die we brandgevaarlijke stoffen noemen. De definitie van deze groep is als volgt:
Brandgevaarlijke stoffen zijn stoffen die makkelijk tot ontbranding komen of brandbevorderend zijn.
Ontvlambare stoffen vallen onder de groep stoffen die makkelijk tot ontbranding komen, zie verder hieronder.
Ontvlambare stoffen
Ontvlambare (Engels: flammable) stoffen zijn brandbare stoffen die gemakkelijk aan te steken zijn. Ze moeten aangeduid worden het vlamsymbool. (Zowel op basis van EU-symbolen als UN-symbolen.)
Dit zijn dus “brandgevaarlijke stoffen”.
N.B. Ook brandbare stoffen, die niet van een gevaarsetiket zijn voorzien, kunnen echter een brandgevaar betekenen. In combinatie met zuurstofdragers (zie hieronder) kunnen ze explosief reageren.
Zuurstofdragers vallen onder de groep “brandbevorderend”, zie verder hieronder.
Zuurstofdragers
Zuurstofdragers (Engels: oxidizing agents) zijn stoffen die vaak zelf niet brandbaar zijn, maar wel de brand bevorderen. Ze zijn herkenbaar aan het vlamsymbool gecombineerd met de O-ring. Bekende zuurstofdragers zijn: waterstofperoxide van voldoende sterkte (>30%), sterke zuren, zoals geconcentreerd zwavelzuur en salpeterzuur, en ook organische peroxiden, die bijvoorbeeld in tweecomponenten-kits worden toegepast.
Opslag brandgevaarlijke stoffen
De opslag van brandgevaarlijke stoffen valt onder te verdelen in twee categorieën:
Zolang gevaarlijke stoffen niet worden gebruikt moeten ze in depots zijn opgeslagen. Op de werkvloer mag alleen een gebruiksvoorraad aanwezig zijn (zie verder voor opslag brandgevaarlijke stoffen paragraaf 12.9.7 “Opslag van gevaarlijke stoffen”).
Hieronder worden de risico’s met betrekking tot brand op hoofdlijnen kort samengevat. In paragraaf 11.4.4 t/m 11.4.6 worden de risico’s en maatregelen op detailniveau behandeld.
Risico’s
Met betrekking tot brand moet men rekening houden met de hierna genoemde risico’s:
Maatregelen op hoofdlijnen
De werkgever vermeldt in de bedrijfs/project risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) alle gevaren en risico's op het gebied van arbeidsomstandigheden voor de werknemers. In dit document staan zowel de gevaren als de te treffen/getroffen maatregelen vermeld. De nog niet getroffen maatregelen worden opgenomen in het plan van aanpak. De detaillering van de RI&E is afhankelijk van de aard van het risico. De gevaren en risico’s m.b.t. “brand en brandbestrijding” zijn hier ook in opgenomen (zie AW art. 5).
Werkgevers moeten de veiligheid en gezondheid van werknemers beschermen volgens een arbeidshygiënische strategie. De arbeidshygiënische strategie is een hiërarchisch stelsel van beheersmaatregelen voor risico’s. Hierbij wordt allereerst naar de bron van het probleem gekeken. Als daar niets aan kan worden gedaan, zijn andere maatregelen mogelijk.
De arbeidshygiënische strategie ziet er als volgt uit:
Redelijkerwijs-principe
De maatregelen op de verschillende niveaus hebben nadrukkelijk een hiërarchische volgorde. De werkgever moet dus eerst de mogelijkheden op een hoger niveau onderzoeken voordat besloten wordt tot maatregelen uit een lager niveau. Het is alleen toegestaan een niveau te verlagen als daar goede redenen voor zijn (technische, uitvoerende en economische redenen). Dit is het redelijkerwijs-principe. Die afweging geldt voor elk niveau opnieuw.
Overige aandachtspunten
Bovenstaande is een strategie die algemeen toegepast dient te worden en geldt dus ook voor de hierna volgende risico’s m.b.t. brand en brandbestrijding.
N.B. De basis van bovenstaande arbeidshygiënische strategie is vastgelegd in AW art. 3 lid 1a en 1b.
Begripsbepaling
Om brand effectief te kunnen bestrijden heeft men de diverse soorten branden in brandklassen (A t/m F) ingedeeld.
De keuze van de blusmethode, het blusmiddel en de blusstof wordt op de brandklasse afgestemd.
Klasse A
Oppervlakte brand van vaste stoffen zoals hout, papier, textiel.
Kernbrand in: hout, poetskatoen, steenkool, e.d.
Stoffen die bij verhitting ontleden o.a.: schuimrubber en schuimplastics.
Klasse B
Brandbare vloeistoffen zoals; olie, brandstoffen, verven, bitumen.
Klasse C
Brandbare gassen zoals; propaan, butaan en acetyleen.
Chemische stoffen die met water brandbare gassen en/of hoge temperaturen geven, zoals carbid.
Klasse D
Lichte metalen zoals magnesium, natrium en aluminium.
Klasse E
Zie opmerking onder tabel met “Overzicht van brandklassen, symbolen en blusstof”
Klasse F
Branden van plantaardige en dierlijke oliën en vetten in (frituur) keukens
Maatregelen
Op werkplekken moeten blusmiddelen met blusstoffen voor de juiste brandklasse aanwezig zijn, in overeenstemming met het brandrisico. Dit voorkomt, dat men een brand met een verkeerde blusstof gaat bestrijden. Bij wijziging van activiteiten, moet dus ook worden gekeken of er blusmiddelen met andere blusstoffen noodzakelijk zijn.
Zie onderstaande tabel met een indeling naar brandklassen en de blusstof die gebruikt moet worden om een brand in een bepaalde brandklasse te bestrijden.
Overzicht van brandklassen, symbolen en blusstof
Brand- klasse | Symbool | Brandstof | Kenmerken | Voorbeelden | Blusstof |
---|---|---|---|---|---|
A | vaste, niet smeltende stoffen | gloed en vlammen | papier, hout, textiel, verpakkingsmateriaal | water, schuim, ABC poeder | |
B | vloeistoffen en smeltende vaste stoffen | vlammen | oplosmiddelen, olie, benzine, was, vet, kunststoffen, verf | schuim, BC poeder, ABC poeder, CO2 | |
C | gassen | vlammen | aardgas, LPG, butaan, propaan | BC poeder, ABC poeder, CO2 | |
D | metalen | gloed | aluminium, natrium, magnesium | D (metaalbrand) poeder | |
zie opm. hieronder | brand in of aan onder elektrische spanning staande apparatuur | gloed en vlammen | computers, telefooncentrales, schakelkasten | CO2, schuim | |
F | branden van plantaardige en dierlijke oliën en vetten in (frituur)keukens | Vlammen | frituurpan | vetbrandblussers (chemisch blusmiddel) |
N.B. Brandklasse E betekent, dat de blusser een blusstof bevat om elektriciteits-branden te blussen. Men is echter van mening dat elektriciteit wel een oorzaak van brand kan zijn maar zelf niet brandt. In verband hiermee heeft men in 1987 in Nederland de brandklasse E afgeschaft.
voorbeeld van symbool brandklasse E dat niet meer gebruikt wordt
Het bestrijden van een brand moet geschieden met blusstoffen welke geschikt zijn voor het betreffende type brand. Om de juiste blusstof te kiezen moet men de brandklassen (zie onder 11.4.3) kennen. Bij het tijdig ontdekken van een brand zal deze met minimale middelen kunnen worden bestreden en geblust.
Hieronder worden de eigenschappen van de verschillende blusstoffen besproken.
Water
Water zal voornamelijk worden toegepast bij het blussen van branden van vaste stoffen. Hierbij moet worden gedacht aan: hout, papier en kleding.
Gebruik geen water voor het blussen van onder spanning staande delen van elektrische apparatuur. Hierdoor kan kortsluiting ontstaan. Indien water wordt gebruikt voor het blussen van branden in ruimten waar elektrische apparatuur aanwezig is zal de gevolgschade (waterschade) groot zijn.
Gebruik ook geen water voor het blussen van metaalbranden. Enkele metalen reageren met water waardoor de brand zich alleen maar zal uitbreiden. Verder is het effect van het blussen met water van branden van gassen en vloeistoffen minimaal. Wel kan een nevelgordijn bij de laatstgenoemde branden heel goed als hitteschild fungeren.
N.B. Verder bij het gebruik van water als blusmiddel aan boord van schepen en drijvende werktuigen altijd rekening houden met de stabiliteit.
Tabel met de belangrijkste eigenschappen en gebruik van water als blusstof:
water | Temperatuurverlaging (groot koelend effect) In besloten ruimten ook zuurstof verdrijvend als gevolg van dampvorming |
---|---|
gebruik | Brandslanghaspels, blustoestellen |
geschiktheid | Klasse A – vaste stoffen (Klasse B) – alleen bij verdunbare vloeistoffen (Klasse C) – alleen in omsloten ruimten door stoomvorming |
ongeschikt | Klasse B, C (voor uitzonderingen zie hierboven) |
voordelen | Goedkoop, groot koelend vermogen voldoende aanwezig |
nadelen | Waterschade, vorstschade |
Zand
Zand kan alleen goed worden gebruikt in droge toestand bij het blussen van kleine branden van chemische stoffen die met water brandbare gassen en/of hoge temperaturen geven.
Schuim
Schuim kan goed worden gebruikt voor het blussen van branden waarbij brandbare vloeistoffen betrokken zijn die niet mengbaar zijn met water. Voor het blussen van branden waarbij brandbare vloeistoffen betrokken zijn die wel mengbaar zijn met water moet schuim met een speciale samenstelling worden gebruikt. Ook is schuim bruikbaar voor branden waarbij brandbare vaste stoffen betrokken zijn van organische oorsprong zoals; hout, katoen, e.d..
Schuim niet gebruiken bij gloeibranden en branden in los opgeslagen materiaal, daar schuim geen indringend vermogen heeft. Verder is schuim ongeschikt bij branden van elektra, met elkaar reagerende stoffen en metalen. Schuim geeft, net als water, gevolgschade en tast sommige materialen aan. Preventief kan schuim ook uitstekend worden aangewend door er bijvoorbeeld nog niet ontbrandde, uitgestroomde vloeistof mee af te dekken en aldus een ontsteking te voorkomen.
Tabel met de belangrijkste eigenschappen en gebruik van schuim als blusstof:
schuim | Afdekking, daardoor verstikking, enigszins koelend |
---|---|
gebruik | Brandslanghaspels (met tussenmenger), blustoestellen |
geschiktheid | Klasse A – vaste stoffen Klasse B – vloeistoffen |
ongeschikt | Klasse C – gasbranden |
voordelen | Zeer geschikt voor vloeistofbranden, gevolgschade beperkt |
nadelen | Elektrisch geleidend, vorstschade |
opmerking | Er zijn vele soorten schuimpreparaten. In blustoestellen wordt meestal een AFFF type toegepast (Aqueous Film Forming Foam) ook bekend als sproeischuimblusser. |
Kooldioxide (CO2)/koolzuur
CO2 of koolzuur is een blusmiddel voor het blussen van branden met brandbare vloeistoffen (wel en niet mengbaar met water), verbrandingsmotoren, elektrische apparatuur, zoals schakelborden, verdeelkasten, transformatoren, elektromotoren, telefooninstallaties, computers e.d. Het toepassen van CO2 heeft als voordeel dat er weinig schade aan de elektrische installaties/-schakelpanelen e.d. ontstaat.
Het toepassen van CO2 bij branden van lichte metalen is gevaarlijk (chemische reactie).
Opmerking: CO2 is zwaarder dan lucht. Hierdoor zal in besloten ruimten de lucht worden verdreven. De ruimte wordt dan zuurstofarm en er ontstaat voor mensen een verstikkingsrisico en gevaar van inwerking van koolzuur op de ademhalingswegen.
N.B. CO2 is een blusgas dat wordt gebruikt in brandblussers en vaste blusinstallaties voor bovengenoemde toepassingen. Verder zijn er nog andere blusgassen die in blusinstallaties gebruikt worden (zie o.a. onder paragraaf 11.4.4.7.2 “Blusmiddelen/installaties aan boord van schepen”). Deze blusgassen worden hier niet verder gespecificeerd.
Tabel met de belangrijkste eigenschappen en gebruik van CO2 als blusstof:
kooldioxide | Verdrijven van zuurstof, enigszins koelende werking |
---|---|
gebruik | Blustoestellen, vast opgestelde blusinstallaties |
geschiktheid | Klasse B - vloeistoffen |
ongeschikt | Klasse A - vaste stoffen Klasse C - gasbranden |
voordelen | Overal toepasbaar, niet vorstgevoelig, niet elektrisch geleidend, geen gevolgschade |
nadelen | Gevaarlijk in besloten ruimten i.v.m. verstikking, verwaait in de open lucht, huidbevriezing bij direct contact |
Bluspoeder
Bluspoeder bevat een brandvertragend middel. Het is goed toepasbaar bij branden van: brandbare vloeistoffen (wel en niet mengbaar met water), verbrandingsmotoren, gassen (onder druk), chemische stoffen die met water brandbare gassen en/of hoge temperaturen afgeven, branden in elektrische installaties (max. 1500 V), schakelkasten e.d.
Bluspoeder in speciale samenstelling is als enig blusmiddel bruikbaar bij branden van lichte metalen (klasse D).
Tevens kan bluspoeder in speciale samenstelling worden toegepast bij branden van brandbare vaste stoffen van organische oorsprong (bv. hout, katoen e.d.).
Bij poederblussers die aan trillingen blootstaan kan een inklinkeffect optreden. Op plaatsen waar dit van toepassing is moeten deze blussers 1 x per maand, op z’n kop houdend, flink worden geschud.
Tabel met de belangrijkste eigenschappen en gebruik van poeder als blusstof:
bluspoeder | Negatieve katalysator |
---|---|
gebruik | Blustoestellen |
geschiktheid | Klasse A - vaste stoffen Klasse B - vloeistoffen Klasse C - gasbranden |
voordelen | Overal toepasbaar, niet vorstgevoelig, niet elektrisch geleidend |
nadelen | Grote nevenschade, moeilijk op te ruimen. Bij poederblussers die aan trillingen blootstaan kan een inklinkeffect* optreden. |
opmerking | Er bestaan ook zogenaamde klasse D poederblustoestellen, welke alleen geschikt zijn voor het blussen van metaalbranden. Deze blustoestellen vinden praktisch alleen toepassing in de industrie. * Het inklinkeffect kan men ongedaan maken door de blusser periodiek te schudden, zie verder opmerking hierboven. |
Men kan de brandblusmiddelen/installaties opsplitsen in de volgende hoofdgroepen:
Draagbare brandblusmiddelen
Onder de groep draagbare brandblusmiddelen vallen alle brandblusmiddelen die door personen gedragen en gebruikt worden, zoals slanghaspels, handblussers etc.. De signalering voor de aanwezigheid van deze middelen moet vanaf de werkplek duidelijk zichtbaar zijn, zodat geen tijd verloren gaat met zoekacties. N.B. voor signalisatie zie Arbocatalogus deel “Handboek Veiligheidssignalisatie”.
Mobiele blusmiddelen /installaties
Voor specifieke toepassingen moeten geschikte mobiele brandblusmiddelen/installaties (zoals een mobiel poederblusapparaat, verplaatsbare brandbluspomp etc.) ingezet kunnen worden indien de omstandigheden dit vereisen. Dit is de groep blusmiddelen/installaties tussen de draagbare brandblusmiddelen en de vaste brandblusinstallaties.
Vaste brandblusinstallaties
Dit zijn vast opgestelde installaties die het brandblusmiddel verspreiden na het activeren via een bedieningsknop op afstand of via een sensor. Denk hierbij bijvoorbeeld aan CO2 installaties, sprinklerinstallaties etc.
Onder deze groep vallen de volgende blusmiddelen en overige zaken:
N.B. Meer dan 85% van de branden wordt met een draagbaar blustoestel of brandslanghaspel geblust. Blustoestellen en brandslanghaspels vormen daarom een belangrijke rol bij de brandveiligheid.
Welke blusmiddelen waar gebruikt worden is afhankelijk van een aantal factoren waaronder de te blussen stoffen, ruimte, brandrisico etc. Vaak is deze keuze voor de te gebruiken blusmiddelen reeds bij de nieuwbouw vastgelegd.
Bij blustoestellen wordt de geschiktheid van de combinatie blusstof + blustoestel voor een bepaalde brandklasse (zie paragraaf 11.4.3) aangegeven op het blustoestel met de desbetreffende letter(s).
In bijlage 34 sectie 1 vindt men een verwijzing naar de voorschriften en wetsartikelen waarin wordt aangegeven welke blusmiddelen/installaties vereist zijn in specifieke gevallen.
Etiket met specificatie voor draagbare blustoestellen
Elke blustoestel dient voorzien te zijn van een etiket met specificaties. Voor draagbare blustoestellen is dit in Europa geregeld via de NEN-EN 3-7.
Zie voor de specificatie van de informatie op het etiket onderstaand voorbeeld.
voorbeeld van specificatie op brandblusser volgens NEN-EN 3-7
Het etiket moet op het blustoestel worden aangebracht in kleuren die contrasteren met de achtergrond. Het etiket moet zijn onderverdeeld in vijf delen zoals aangegeven in bovenstaand voorbeeld. De vereiste markering voor de delen 1, 2, 3 en 5 moet op hetzelfde etiket of in hetzelfde kader worden weergegeven. Het etiket (of kader) moet zodanig zijn gepositioneerd dat het duidelijk kan worden afgelezen wanneer het blustoestel in de ophangbeugel is geplaatst. De vereiste markering voor deel 4 mag elders op het blustoestel worden aangebracht. Hieronder volgt de specificatie van de delen 1 t/m 5:
N.B. Los van de vereiste specificatie voor het etiket ziet men rechts van het bovenstaande voorbeeld nog een symbool van een stuurradje (“MED {Marine Equipment Directive} approval”). Hiermee wordt aangegeven dat de blusser voldoet aan de eisen voor brandblusmiddelen/systemen in de beroepsvaart. Verder staat er aan de rechterkant van het etiket ook nog een milieukeurmerk.
Blusvermogen (Firerating)
Buiten de geschiktheid van een blustoestel voor een bepaald type brand (zie onder 11.4.3 ) en de inhoud van de blusser is ook het “blusvermogen” van belang.
Via het blusvermogen wordt aangegeven wat men met de inhoud van de brandblusser kan bestrijden (omvang van de brand).
Het blusvermogen is aangegeven op het etiket van het blustoestel (zie deel 1 van de specificatie in bovenstaand voorbeeld). In het voorbeeld hierboven is dat 27A en 183B. De cijfers geven een indicatie van de omvang van de brand die men aankan met het blustoestel en de letter het type brand (A = vast, B = vloeibaar). Hoe hoger het cijfer des te meer kan de brandblusser met zijn inhoud bestrijden.
Het minimale blusvermogen voor een specifiek blustoestel is verwerkt via bovenstaande norm. De werkelijke waarde van het blusvermogen van een specifieke blusser wordt door de fabrikant op het etiket van het blustoestel aangegeven. Indien men dus een blustoestel wenst met een blusvermogen boven de standaard waarde dient men dit te specificeren bij de aanschaf van een blustoestel.
Maatregelen
Zie voor maatregelen paragraaf 11.4.4.7
Begripsbepaling
Brandblusinstallaties worden gebruikt om branden te kunnen blussen in specifieke ruimten. De blusinstallatie wordt in werking gesteld na het activeren via een knop of een sensor.
Systemen die automatisch detecteren/activeren
Hieronder vallen brandblusinstallaties die nadat er een detectie is vastgesteld van brand of rook (afhankelijk van detectieapparatuur) automatisch in werking treden. Vooraf en/of tegelijkertijd worden hierbij afhankelijk van de voorschriften, tijdvertragingen, akoestische en optische signaleringen etc. in werking gesteld.
Men moet hierbij onder andere denken aan blusgas- en sprinklerinstallaties.
Systemen die na detectie handmatig moeten worden geactiveerd
Hieronder vallen brandblusinstallaties die nadat er een detectie is vastgesteld van brand of rook (afhankelijk van detectieapparatuur) handmatig in werking moeten worden gesteld. Ook hierbij kunnen afhankelijk van de blusinstallatie en voorschriften vooraf ontruimingen plaatsvinden en akoestische en optische signaleringen etc. in werking worden gesteld.
De keuze voor het automatisch of handmatig activeren van een blusinstallatie is vaak afhankelijk van de wetgeving die voor een bepaalde situatie geldt (zie in dit verband ook de tekst in paragraaf 11.4.4.7.2 “Blusmiddelen/installaties aan boord van schepen” onder het kopje “Brandblusinstallaties”).
Gebruik van kooldioxide (CO2) in brandblusinstallaties
CO2 is nog steeds een veel gebruikt blusgas ook voor brandblusinstallaties. Aan het gebruik van CO2 zijn echter ook risico’s verbonden daarom wordt het gebruik van dit blusgas hieronder nader gespecificeerd.
Kooldioxide is een beproefd middel van beveiliging van onbemande ruimten en lokale objecten. CO2 is in vloeistofvorm opgeslagen in hogedrukcilinders en kan op afstand van de te beveiligen ruimte of het object geplaatst worden.
Kooldioxide blust volgens het principe van zuurstofverdrijving. Een bijkomend voordeel is het afkoelend effect van CO2, door de overgang van vloeistof naar gas. Dit veroorzaakt wel condensvorming en zichtvermindering tijdens en vlak na de afblazing.
Risico’s bij het gebruik van kooldioxide (CO2)
Er worden de nodige hoge eisen gesteld aan de veiligheid van personen met betrekking tot blootstelling aan CO2. Het gevaar voor personen bij het gebruik van CO2 is dat het zuurstof verdrijft en dat het kleurloos en reukloos is. Om het bovengenoemde gevaar voor personen in te dammen heeft de VEBON (Vereniging van Beveiligingsondernemingen in Nederland) in 2010 een advies uitgebracht aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat om een geurstof toe toevoegen aan het CO2 blusgas en het aanbrengen van een CO2 detectie (zie voor advies bijlage 27 - “Detectie van het CO2 blusmiddel” ).
N.B. van de firma Ajax Chubb Varel begrepen dat deze al jaren het reukmiddel citronella toevoegt aan CO2 cilinders.
voorbeeld van vaste brandblusinstallatie
Maatregelen m.b.t. brandblusinstallaties (gebaseerd op beleidsregel 4.4-7):
N.B. genoemde beleidsregel is ingetrokken maar genoemde punten zijn nog steeds van kracht.
Omdat er veel plaatsen zijn aan boord van schepen/werktuigen en gebouwen die niet (altijd) bemand zijn wordt er gebruik gemaakt van brand/rookdetectie- en brandmeldinstallaties. Deze brandmeldinstallaties geven een brandmelding door na detectie van een beginnende brand in een bepaalde ruimte. Deze melding wordt doorgeven aan een bemande of onbemande centrale. Een en ander is afhankelijk van het type installatie en toepassing. Bij een onbemande centrale wordt de melding automatisch omgezet naar:
Bij de bemande centrale wordt van hieruit actie genomen. In al deze gevallen kan er ondanks dat er niemand ter plaatse is toch snel actie ondernomen worden om een beginnende brand te blussen.
De beslissing om een brandmeldinstallatie te installeren is in een aantal gevallen wettelijk voorgeschreven terwijl in andere gevallen de bedrijfsleiding beslist over het wel of niet plaatsen van dergelijke installaties (zie voor verwijzing naar voorschriften en wetsartikelen bijlage 34 sectie 1) .
Aan de brandmeldinstallaties of inschakelknoppen voor brandblusinstallaties kunnen alarm/waarschuwingssystemen gekoppeld zijn die direct een optisch en/of akoestisch signaal afgeven. In bepaalde gevallen zijn alarm/waarschuwingssystemen wettelijk voorgeschreven (zie opmerking over verwijzing hierboven).
Bij brandblusinstallaties met blusstof die de zuurstof verdrijven dient bijvoorbeeld minimaal 30 seconden voordat de blusstof wordt toegelaten in een bepaalde ruimte een optisch en akoestisch signaal te waarschuwen dat men de desbetreffende ruimte moet verlaten (zie verder hierboven bij CO2 installaties).
Maatregelen
Zie paragraaf 11.4.4.7
Een complete brandweeruitrusting bestaat onder andere uit de volgende delen:
Maatregelen
voorbeeld van brandweeroefening aan boord
voorbeeld van brandweerhelm
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende subparagrafen:
Maatregelen
Draagbare- en mobiele blusmiddelen
Voor de draagbare- en mobiele blusmiddelen aan boord van schepen zie paragraaf 11.4.4.1 en 11.4.4.3.
Verder wordt ook de dekwasinstallatie (indien nodig) voor brandbestrijdingsactiviteiten ingezet. Op de dekwasinstallatie worden in dat geval de brandslangen met spuitnozzles aangesloten
Brandblusinstallaties
Sprinklerinstallaties
Sprinklerinstallaties worden vaak toegepast in accommodaties
Blusgasinstallaties
Brandblusinstallaties aan boord van schepen/werktuigen voor machinekamers, incinerators ruimtes, verf opslagruimten etc., die (hoofdzakelijk) werken op basis van blusgassen, mogen nooit automatisch geactiveerd worden. Het activeren van deze systemen zal altijd handmatig via twee handelingen plaatsvinden.
Aan boord van schepen onder Nederlandse vlag mogen alleen de door IVW toegelaten blusstoffen in vaste brandblusinstallaties worden gebruikt. De meest voorkomende zijn CO2, FM 200 en Novec1230.
Naast de bovengenoemde blusstoffen worden er aan boord ook steeds meer watermist systemen toegepast als secundair systeem in de machinekamer.
Maatregelen:
Maatregelen
Buiten de voorschriften bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen gelden er in Nederland voor de voertuigen en machines geen specifieke voorschriften. In die gevallen waarbij men brandblusmiddelen wil toepassen in voertuigen en machines handelen volgens de algemeen toepasbare regels (keuze van blusmiddel en blusstof). Zie voor een verwijzing naar voorschriften bijlage 34 sectie 1 item B.
Begripsbepaling
Brandpreventie omvat vele activiteiten die erop zijn gericht het ontstaan van brand te voorkomen.
Hiertoe behoren uiteenlopende zaken als:
Risicofactoren
De ervaring heeft geleerd dat brand doorgaans ontstaat door de volgende oorzaken:
Maatregelen
Buiten de preventieve maatregelen op hoofdlijnen zoals genoemd in paragraaf 11.4.2.1 volgen hieronder meer specifieke maatregelen.
voorbeeld van brandblusoefening aan boord
Blustheorie in de praktijk
In de inleiding onder paragraaf 11.4.1 zijn de principes van de branddriehoek en vijfhoek behandeld.
Uitgaande van de branddriehoek is brandbestrijding het “openbreken” van de driehoek. D.w.z. het wegnemen van tenminste één van de volgende drie factoren waardoor brand onmogelijk wordt:
Voorbeeld van brandblusoefening met brandblussers
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende subparagrafen:
Voorbeeld van BHV uitrusting
Om de medewerkers in noodsituaties zo goed mogelijk te beschermen zijn in de wet- en regelgeving de volgende voorbereidende maatregelen opgenomen:
Maatregelen
In bijlage 34 sectie 3 zijn verwijzingen gemaakt naar boven genoemde voorschriften in de wet- en regelgeving. Hierbij is onderscheid gemaakt naar de volgende groepen:
In genoemde voorschriften en artikelen zijn de benodigde maatregelen aangegeven.
Veiligheids/ontruimingsplannen zijn plattegronden waarop een actuele situatie zichtbaar is van een gebouw of schip/werktuig. Hierop zijn de toegangen, compartimenten, dekken/etages, vluchtroutes, ventilatiesysteem en alle veiligheidsmiddelen (blusmiddelen/- apparatuur/-installaties)
etc. aangegeven die in geval van een calamiteit belangrijk zijn (brand, ontruiming, schip verlaten etc.).
Schepen/werktuigen
Een kopie van het veiligheidsplan wordt op diverse plaatsen in het schip/werktuig opgehangen eventueel in combinatie met de alarmrol. Ook is het bij het laden en lossen in de haven verplicht dat de koker bij de gangway en in de gangen aan bakboord en stuurboord van de accommodatie het veiligheidsplan, stuwplan en bemanningslijst bevat.
Gebouwen
In gebouwen worden op elke etage een of meerdere ontruimingsplannen opgehangen.
Maatregelen
Schepen/werktuigen
De gezagvoerder van zeeschepen is verplicht ervoor te zorgen dat vóór het ondernemen van een reis een zogenaamde “alarmrol” is samengesteld. De alarmrol bestaat uit een sloepenrol en een brandrol van een goedgekeurd model. Op deze alarmrol moeten de taken en verantwoordelijkheden van de bemanning in geval van alarm zijn vermeld. Het gaat dan onder andere om het sluiten van branddeuren en ventilatiekokers, het blussen van de brand(brandrol) en de taken bij het verlaten van het schip (sloepenrol). Verder heeft men aan boord van de ISM schepen speciale procedures m.b.t. brandbestrijding.
Gebouwen
Bij gebouwen dienen de bedrijfshulpverleners in geval van brand deze te beperken en te bestrijden totdat de brandweer deze taken overneemt en in noodsituaties het alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of inrichting. Dit is dus anders geregeld dan aan boord van schepen/werktuigen omdat aan de wal de brandweer zaken kan overnemen. Verder zijn aan de wal niet alle hulpverleners (functionarissen) altijd in het gebouw aanwezig zijn terwijl dit aan boord van schepen/werktuigen wel het geval is.
Ook hier een vorm van een alarm/brandrol opstellen. Men spreekt hierbij echter over een “noodplan” met hierin opgenomen de gegevens zoals vermeld in bijlage II van het Arboreglement’.
Maatregelen
Introductie
Voor iedereen geldt dat men bij indiensttreding maar ook bij een nieuwe werklocatie (project/schip/werktuig etc.) een introductie dient te krijgen met de benodigde informatie over wat te doen in noodsituaties waaronder brandbestrijding. De basis voor de introductie zijn de veiligheidsplannen, ontruimingsplannen, noodplannen, noodprocedures etc.. Voor de wet- en regelgeving op dit punt zie bijlage 34 sectie 3. Verder geldt dat ook bezoekers geïnformeerd dienen te worden hoe zij moeten handelen in geval er een noodsituatie ontstaat.
Cursussen en trainingen
Voor de werknemers die op de projecten komen of aan boord van schepen/ werktuigen werkzaam zijn is de cursus basis veiligheid VCA of VOL VCA en/of basic training STCW02 onderdeel van het basis introductieprogramma.
Voor een goede brandpreventie en brandbestrijding dienen de medewerkers die deel uitmaken van brandploegen aan boord van de schepen/werktuigen of BHV-er aan de wal te kunnen beschikken over voldoende kennis en ervaring. De kennis doet men op via het volgen van cursussen en trainingen (zie bijvoorbeeld SOOW opleiding advanced firefighting STCW06 voor de mensen aan boord die de leiding hebben over een brandploeg en specifieke trainingen voor BHV-ers aan de wal).
De ervaring doet men voor een deel op tijdens het praktisch gedeelte van de cursussen en trainingen maar het belangrijkste deel moet men opbouwen via het oefenen op locatie (zie verder hieronder).
Oefenen alarm/brandrol/noodplan
Maatregelen
Standaard controle en onderhoud
De brandblusmiddelen, brandblusinstallaties, branddetectie/-meld/-alarm/-waarschuwingsinstallaties en brandweeruitrusting moeten regelmatig gecontroleerd en onderhouden worden. Dit zijn zaken die in de meeste gevallen worden uitgevoerd door eigen werknemers die hiervoor zijn aangewezen. Controles zijn vanuit de wetgeving en/of kwaliteitssystemen opgenomen in de procedures die hiervoor per bedrijf en/of schip/werktuig zijn opgesteld (ISM, VCA etc.).
Specifiek onderhoud, inspecties en keuringen
Via de wetgeving (voor Arbo, schepen en binnenvaart) is vastgelegd na welke intervallen bepaalde brandblusmiddelen, brandblusinstallaties, brandmeldinstallaties en brandweeruitrusting in aanmerking komen voor specifiek onderhoud, geïnspecteerd en gekeurd moeten worden en wie die deze werkzaamheden moeten uitvoeren. Zie voor wet- en regelgeving bijlage 34 sectie 2.
Maatregelen
Zie voor onderhoud, keuring en inspectie van de flessen van de ademluchttoestellen ook paragraaf 12.10.5.7 onder het kopje “Informatie over ademhalingstoestellen (voorheen persluchtmaskers)”.
Maatregelen
Verwijzingen naar wettelijk kader
Verwijzingen binnen de Arbocatalogus Waterbouw:
Overige verwijzingen:
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.
In deze paragraaf worden de volgende onderwerpen behandeld:
paragraaf | onderwerp |
---|---|
11.5.1 | Fysische en chemische explosies |
11.5.2 | Brandbare gassen en dampen |
11.5.3 | Ontsteking |
11.5.4 | Explosiegevaar in de Waterbouw |
Begripsbepaling
Een explosie is een gebeurtenis waarbij een grote hoeveelheid energie, gepaard met gasexpansie, in een korte tijd vrijkomt.
Naar gelang de aard van de explosie worden onderscheiden:
Een fysische explosie wordt veroorzaakt door een snelle drukontlasting van een drukvat. Bijvoorbeeld het exploderen van een stoomvat of een stikstofcilinder.
De chemische explosies worden verder onderverdeeld in:
Een ontplofbare stof (ook wel een explosief genoemd) heeft geen luchtzuurstof nodig om tot explosie te komen. In de praktijk worden ze met een gevaarsetiket ‘springende bom’ aangeduid. Vervoerswetgeving (Wvgs) en Afleveringswetgeving (Wms) lopen qua classificatie niet geheel gelijk. De risico’s van werken met explosieven en het opvissen of opgraven van explosieven worden elders besproken.
Brandbare gassen en dampen, met een samenstelling boven de lower explosion limit (LEL) zullen explosief kunnen verbranden. Bij de optimale samenstelling, niet te arm en niet te rijk, zal de hoogste verbrandingssnelheid en dus de grootste explosieve kracht ontstaan. Abusievelijk worden deze gassen en vloeistoffen (dampen) ook wel explosief genoemd. De juiste omschrijving is echter ‘brandbaar gas’ of ‘(zeer) licht ontvlambare stof’. De verbranding kan zeker explosief verlopen, maar er is altijd een ontsteking bij aan te pas gekomen.
Gevolgen
De gevolgen van een explosie bestaan uit de effecten van de veroorzaakte drukgolf met overeenkomstige schade en letsel. Bij de meeste explosies treden echter ook neveneffecten op die schade en letsel kunnen vergroten, zoals: rondvliegende brokstukken, brand (eventueel een vuurbal). Vloeibaar gemaakte gassen, zoals LPG, butaan en propaan, zijn in staat tot het veroorzaken van een BLEVE. Een Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion.
Verwijzingen naar de volgende NEN bladen
Genoemde NEN bladen hebben betrekking op maatregelen om explosies te voorkomen in bepaalde situaties.
Brandbaar gas
Bekende brandbare gassen zijn:
Ze komen als product in drukhouders voor.
Bepaalde brandbare gassen komen echter ook op natuurlijke wijze voor. Dat geldt zonder meer voor aardgas (delfstof), maar ook voor gassen die door rotting zijn ontstaan (methaan, zwavelwaterstof). Men spreekt dan wel van biogas.
Biogas
Bij het bewerken van waterbodems kunnen biogassen in grote hoeveelheden vrijkomen. Ook in zandpompen kunnen biogassen zich ophopen. Er is dan sprake van brand- en explosie gevaar.
Ontsteking
Elke chemische explosie moet op een of andere manier worden ontstoken. Er zijn vele ontstekingsbronnen mogelijk. Sommige bronnen zijn bewust andere onbewust aanwezig. Bijvoorbeeld de schakelvonk van een elektrisch circuit kan een ontploffing veroorzaken. Daarom moet apparatuur explosieveilig zijn (Ex-safe).
Ontstekingsbronnen
Ontstekingsbronnen kunnen in de volgende soorten worden ingedeeld:
In de baggerindustrie treedt het gevaar voor (chemische) explosies op ten gevolge van de volgende situaties:
Risico’s
Naast eerder genoemde zijn er veel voorkomende onbedoelde ontstekingsbronnen:
Maatregelen
Veel potentiële ontstekingsbronnen kunnen worden voorkomen of tijdig worden gesignaleerd door bijvoorbeeld eisen te stellen aan:
Voor het overige dient men steeds na te gaan of bovengenoemde ontstekingsbronnen latent aanwezig kunnen zijn.
Ex-veilig materieel
Elektrische installaties en materieel vormen niet zelf de ontstekingsbron, maar zij kunnen ontstekingsbronnen omvatten: (elektrische)vonken en/of hete oppervlakken.
Voor de constructie van explosieveilig (zogenaamd ‘Ex’) elektrisch materieel bestaat een reeks normen. Deze normen zijn in alle landen van de EG gelijkluidend.
Verwijzingen naar wettelijk kader:
* NEN-EN-IEC 60079-0: Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – deel 0: algemene eisen
* NEN-EN-IEC 60079-1: Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – deel 1: drukvast omhulsel “d”
* NEN-EN-IEC 60079-2: Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – deel 2: inwendige overdruk “p”
* NEN-EN-IEC 60079-7: Explosieve atmosferen-deel 7: Bescherming van elektrisch materieel door verhoogde veiligheid “e”
* NEN-EN-IEC 60079-11: Explosieve atmosferen-deel 11: Bescherming van elektrisch materieel door intrinsieke veiligheid “i”
xx