paragraaf | onderwerp |
---|---|
12.8 | Hijsen, heffen, trekken, slepen, ankeren, meren en ontmeren |
12.9 | Gevaarlijke stoffen |
12.10 | Persoonlijke beschermingsmiddelen |
Onderverdeling
Omdat deze paragraaf is opgebouwd uit een aantal verschillende items die bijna allemaal te maken hebben met het onderwerp “draden onder spanning” volgt hieronder de indeling van deze paragraaf op hoofditems:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
12.8.1 | Hijsen en heffen algemeen |
12.8.2 | Hijs- en hefwerktuigen algemeen |
12.8.3 | Hijswerktuigen |
12.8.4 | Hefwerktuigen |
12.8.5 | Lieren |
12.8.6 | Hijsdraden, hijs- en hefgereedschap en plaatogen(puttings) |
12.8.7 | Hijswerkzaamheden |
12.8.8 | Trekken, slepen, ankeren, meren en ontmeren |
12.8.9 | Draden en trossen voor het meren, ontmeren, slepen en ankeren |
Onderverdeling van deze paragraaf
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende hoofditems:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
12.8.1.1 | Inleiding hijsen en heffen |
12.8.1.2 | Begripsbepalingen |
12.8.1.3 | Procedure bij de aanschaf van hijs- en hefmiddelen |
12.8.1.4 | Eisen m.b.t. hijs- en hefmiddelen |
12.8.1.5 | Controles, inspecties en keuringen van hijs- en hefmiddelen |
12.8.1.6 | Opleidingen m.b.t. het gebruik en het bedienen van hijs- en hefmiddelen |
Toelichting
Hijsen en heffen zijn verticale verplaatsingstechnieken, gecombineerd met een beperkte horizontale verplaatsing. Bij hijsen wordt de last aan de bovenkant getrokken of gevierd, bij heffen aan de onderkant geduwd of ontlast.
Hijsen gebeurt doorgaans met hijskranen, die vast (plaatsgebonden) of mobiel (rupsbanden of wielen) kunnen zijn. Tijdens het hijsen moeten ze altijd stabiel zijn opgesteld. Hijskranen kunnen ook op een schip zijn gemonteerd, voor werkzaamheden op het water.
Heffen gebeurt doorgaans met heftrucks, die de last tevens horizontaal (mobiel) over grotere afstanden kunnen verplaatsen.
Een ander middel om lasten (en personen) verticaal te kunnen verplaatsen is een lift. Er worden bouwliften, goederenliften en personenliften onderscheiden. De liften worden echter in deze catalogus niet verder behandeld.
Menskracht
Als de menskracht te kort schiet, bijvoorbeeld door overbelasting bij het verplaatsen van lasten van meer dan 25 kg, is gebruik maken van hijs- en hefmiddelen noodzakelijk. Bij grotere lasten dan 100 kg zal de inzet van hijs- en hefmiddelen vanzelfsprekend zijn. Daartussen zullen doorgaans z.g. tilhulpmiddelen worden gebruikt.
Hieronder worden een aantal begrippen nader toegelicht.
Alle gereedschappen, middelen, machines en werktuigen, waarmee men kan hijsen of heffen of die gebruikt worden tijdens deze werkzaamheden dienen als arbeidsmiddel te worden aangemerkt (Zie definitie AW art 1 lid 3h) . Dit geldt niet alleen op landlocaties, maar ook aan boord van vaartuigen en voertuigen. Dit betekent dus dat bijvoorbeeld alle kranen aan de wal hieronder vallen maar ook de kranen aan boord van schepen en autolaadkranen.
De arbeidsmiddelen voor het hijsen en heffen moeten allereerst aan de veiligheidsvoorschriften van arbeidsmiddelen voldoen. Verder worden in het Arbobesluit, Arboregeling, Warenwetbesluit machines, Warenwetregeling machines, Technische voorschriften Binnenschepen en Regels voor Rijnschepen aanvullende eisen geformuleerd voor deze hijs- en hefmiddelen.
(N.B. zie bijlage 33 voor meer details over toepasselijke wetgeving).
Daarnaast gelden er voor hijswerktuigen aan boord van schepen die voor het laden en lossen worden gebruikt afwijkende eisen t.o.v. de overige hijswerktuigen aan boord en aan de wal.
De arbeidsmiddelen die gebruikt worden bij het hijsen- en heffen kunnen worden opgesplitst in de groepen zoals aangegeven in onderstaand schema.
Alle arbeidsmiddelen waarmee men lasten verticaal kan verplaatsen vallen in de categorie hijs- en hefwerktuigen. Deze variëren van eenvoudige hulpmiddelen, zoals vijzels en dommekrachten tot takels, lieren en hijskranen. N.B. De kleinere hijs- en hefwerktuigen zoals kettingtakels, vijzels etc worden abusievelijk ook wel hijs- en hefgereedschappen genoemd, dit is echter niet correct. De correcte definitie van hijs- en hefgereedschappen wordt aangegeven in de paragraaf hieronder.
Onder hijs- en hefgereedschap worden alle niet vast met de machine verbonden onderdelen begrepen die tussen een hijs- of hefwerktuig en de last worden geplaatst om deze op te nemen. Het begrip dekt een grote verscheidenheid aan middelen waarmee een last aan een hijs- of hefwerktuig kan worden verbonden.
Voorbeelden van hijsgereedschappen: kettingwerk, haken, stroppen, sluitingen, lengen, hijsbanden, hijsjukken, tangen, klemmen, grijpers, hefmagneten, vacuümhefgereedschap, etc.
Voorbeeld van hefgereedschap: lepels van een heftruck.
Transporthouders worden gebruikt om goederen bijeen te houden tijdens het verplaatsen. Onder deze groep vallen o.a.: pallets, containers, flexibele stortgoedhouders, materiaalcontainers, afvalcontainers, verplaatsbare tanks, transportframes, kubels etc. Deze transporthouders worden altijd gebruikt in combinatie met hijs- en hefmiddelen. Transporthouders vallen niet onder de definitie hijs- en hefmiddelen, maar worden wel gezien als arbeidsmiddelen (zie verder bijlage 33 deel 1 - item 2.0 ).
In sommige gevallen kan men specifieke hijs- en hefmiddelen niet uit de handel betrekken en kan het noodzakelijk zijn om deze zelf te vervaardigen. Alle zelfgemaakte hijs- en hefmiddelen dienen echter wel te voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving (zie verder bijlage 33 deel 1 - item 2.1).
Bij sommige hijs- en hefmiddelen kan men het basis model voorzien van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken. Deze delen dienen te voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving (zie verder bijlage 33 deel 1 - item 2.2 ).
Een hijskraan is een werktuig, ingericht en bestemd voor het hijsen en verplaatsen van vrijhangende (niet-geleide) lasten.
Een last is het goed, in termen van zowel soort en massa (gewicht), dat wordt gehesen of geheven.
Voorbeeld: Met ‘last’ wordt dus zowel een pallet met stenen of drums bedoeld als het totaalgewicht van die beladen pallet.
N.B. De massa van een last moet bij voorkeur, op schepen is dat voor lasten gelijk of groter dan 1000kg een verplichting, duidelijk zijn aangegeven in kg of tonnen (zie AB art 7.30 ).
De werklast is de maximaal toelaatbare nuttige last waarmee het hijs- of hefgereedschap mag worden belast of die met het hijs- of hefwerktuig mag worden gehesen. Bij hefwerktuigen spreekt men ook wel van hefvermogen. De werklast wordt aangeduid met de in Europa voorgeschreven term WLL (Working Load Limit). Voor zeeschepen geldt conform het ILO- verdrag 152 de term SWL (Safe Working Load).
Tijdens het gebruik van hijsgereedschappen is de eigen massa (het gewicht) van het hijsgereedschap van belang, omdat de WLL van een hijswerktuig bestaat uit de massa van de nuttige last en de massa van de hijsgereedschappen. De eigen massa EM moet op hijsgereedschappen worden vermeld vanaf 100kg.
Het lastmoment is het rekenkundig product van massa van de last vermenigvuldigd met de effectieve lengte van de hijsarm (giek). Dit is gebaseerd op de natuurkundige regel: arbeid = kracht x arm.
Hijs- en hefmiddelen waarvan de werklast ten minste 1000kg of het kantelmoment ten minste 40.000Nm bedraagt, moeten zijn uitgerust met inrichtingen die de bestuurder waarschuwen en gevaarlijke bewegingen van de last voorkomen in het geval van:
(Machinerichtlijn bijlage 1, hoofdstuk 4.2.2)
De gebruiksfactor wordt bepaald door de verhouding tussen de breuklast en de werklast van het desbetreffende hijs- en hefmiddel. De Machinerichtlijn hanteert voor de gebruiksfactor de term gebruikscoëfficiënt. Over het algemeen worden ten minste de navolgende, in de Machinerichtlijn voorgeschreven gebruikscoëfficiënten gehanteerd:
Omschrijving | gebruikscoëfficiënt |
---|---|
kabel met kabeluiteinden | 5 |
Kettingen en kettingwerk | 4 |
Kunststof hijsbanden | 7 |
Niet-geleide lasten
Alles wat uitsluitend aan een draad hangt is een niet-geleide last. De term ‘niet-geleide (of vrijhangende) lasten’ heeft betrekking op het kunnen zwenken, draaien, slingeren of anderszins uit positie kunnen geraken van lasten tijdens het hijsen, alsmede tijdens het mobiel horizontaal verplaatsen. Het vrijhangen van lasten is een hoofdkenmerk van een hijskraan.
Wel-geleide lasten
In tegenstelling tot vrijhangende lasten zijn er ook lasten die alleen via geleidingen gehesen of gevierd kunnen worden. Een van de bekendste vormen van geleide lasten zijn de liften. Een lift hangt ook aan een draad, maar hier is sprake van een wel-geleide last, de liftschacht. Ook bij een heftruck is er sprake van een geleide last.
Alle middelen waarmee kan worden gehesen of geheven zijn in principe uitsluitend voor het verplaatsen van goederen bedoeld, en dus verboden voor personen. Voor het hijsen of heffen van personen zijn extra veiligheidseisen van toepassing. Een personenlift voldoet aan deze extra veiligheidseisen. Een vorkheftruck, ook al zit er een ‘werkbak’ op, voldoet doorgaans niet, terwijl een hoogwerker per definitie wèl voldoet aan die extra eisen. Een werkbak aan een kraan is in beginsel eveneens verboden en mag alleen in bepaalde uitzonderingssituaties worden gebruikt (zie hoofdstuk 12.1.5 “Werkbakken” ).
Aan de hand van het onderstaand schema zullen een aantal essentiële zaken m.b.t. de aanschaf van hijs- en hefmiddelen worden toegelicht.
Geschiktheid van arbeidsmiddelen
Bij de aanschaf van hijs- en hefmiddelen is de geschiktheid van het arbeidsmiddel een belangrijk item. De wet- en regelgeving die van toepassing is bij de bepaling van de geschiktheid is samengevat in
artikel 7.3 van het Arbobesluit. Dit artikel is van toepassing op nieuwe, gebruikte en gehuurde hijs- en hefmiddelen.
De items die aan de orde komen in dit artikel zijn:
Bovenstaande items spreken voor zich alleen bij de risico-inventarisatie behoort de volgende uitleg:
In elke onderneming moet een RI&E zijn uitgevoerd. Binnen de RI&E van de bedrijven in de Waterbouw vormen de hijs- en hefmiddelen een essentieel onderdeel. De standaard onderdelen zoals hijs- en hefgereedschap zullen worden aangeschaft aan de hand van de richtlijnen zoals deze aangegeven zijn in het plan van aanpak dat gebaseerd is op deze RI&E.
Voor de inhuur of aankopen van bijvoorbeeld specifieke hijs- en hefwerktuigen die nodig zijn voor uitbreiding of wijziging van de normale in het bedrijf voorkomende werkzaamheden dient men een eisenpakket op te stellen waarbij de technische- en gebruiksaspecten een belangrijke rol spelen.
De leverancier dient te beoordelen of het beoogde hijs- of hefwerktuig voldoet aan het eisen pakket. Voorts moet de inhoud van de gebruiksaanwijzing in overeenstemming zijn met het gestelde in het eisenpakket.
Aan de hand van alle beschikbare gegevens dient men voor deze specifieke hijs- en hefwerktuigen een aanvullende RI&E uit te voeren.
N.B. Zie voor informatie over de laatst genoemde RI&E ook beleidsregel 7.3-4. "Inventarisatie en evaluatie van gevaren van arbeidsmiddelen".
Ingebruikname van specifieke hijs- en hefwerktuigen
Het belangrijkste document is de bijgeleverde gebruiksaanwijzing. Hiermee kan men beoordelen of de gebruikstoepassing van het hijs- of hefmiddel inderdaad overeenkomt met datgene dat in de beoordeling voor geschiktheid is vastgelegd.
Verder zal het in de meeste gevallen nodig zijn om na ingebruikname van het hijs- of hefmiddel de bestaande RI&E aan te passen aan het werkelijk gebruik.
Eisen m.b.t. nieuwe hijs- en hefmiddelen
Voor hijs- en hefmiddelen die vanaf 1 januari 1995 in gebruik zijn genomen c.q. in de handel zijn gebracht, geldt de verplichting dat deze moeten voldoen aan de Machinerichtlijn. Praktisch betekent dit dat deze hijs- en hefmiddelen voorzien moeten zijn van:
Eisen m.b.t. gebruikte hijs- en hefmiddelen
Voor gebruikte middelen gefabriceerd vóór 1 januari 1995 geldt:
N.B. Zie ook beleidsregel 7.4-1 "Deugelijkheid kranen", hierin worden onder andere de normen aangegeven waaraan hijskranen moeten voldoen die in bedrijf genomen zijn voor 1 januari 1995 en die niet voorzien zijn van een CE-markering.
Om hijs- en hefmiddelen veilig te kunnen gebruiken dienen deze middelen regelmatig gecontroleerd, geïnspecteerd en gekeurd te worden. Omdat de benamingen controle, inspectie en keuring vaak door elkaar gebruikt worden is het goed om vast te stellen wat onder deze handelingen wordt verstaan.
Controle
In het algemeen wordt de controle uitgevoerd door de persoon die de hijs- of hefmiddelen gaat gebruiken. De zaken waarop wordt gecontroleerd zijn onder andere; werklast, merktekens, afkeurnormen en of het beoogde gebruik in overeenstemming is met de gebruiksaanwijzing. Bij controle voor het gebruik van hijs- en hefmiddelen is ook de staat van transporthouders van belang.
Vastlegging van controle vindt niet plaats, wél is melding van een gevaarlijke situatie verplicht.
Inspectie
Aan de hand van de inspectie wordt beoordeeld of het verantwoord is het hijs- of hefmiddel gedurende een periode tot de volgende inspectie verder veilig te gebruiken. Conform de Arbowet wordt de inspectie van hijs- en hefmiddelen ten minste één keer per jaar uitgevoerd door een deskundige. Deze termijn is echter sterk afhankelijk van de wijze van gebruik.
De bevindingen van de inspectie dienen vastgelegd te worden. De deskundige is in dit geval een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling. De deskundige natuurlijke persoon kan dus een eigen werknemer uit het bedrijf zijn die voldoende kennis van zaken heeft m.b.t. het inspecteren van hijs- of hefmiddelen (zie paragraaf 23.1.2 voor verdere opmerkingen over “deskundige”).
Keuring
Bij een keuring wordt de toestand van een hijs- of hefmiddel via metingen, non-destructieve onderzoeksmethoden en/of beproevingen getoetst aan vastgelegde (afkeur)maatstaven. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of verder gebruik verantwoord is of dat afkeur of herstelling (reparatie) dient te volgen. De definitie van keuring is volgens artikel 7.2a van het Arbobesluit onderzoek of beproeving. De keuringen van hijs- of hefmiddelen dienen uitgevoerd te worden door de daarvoor in de wet aangewezen deskundigen [in veel gevallen zijn dit externe deskundigen]. De bevindingen van de keuringen dienen vast gelegd te worden met vermelding van meetgegevens en/of proefbelasting.
{N.B. zie bijlage 33 voor meer details over toepasselijke wetgeving).
Overzicht met controles, inspecties en keuringen van hijs- en hefmiddelen
Documenten bij arbeidsmiddelen
De status van het arbeidsmiddel moet bekend zijn op de arbeidsplaats en er moeten schriftelijke bewijsstukken van de uitgevoerde keuringen [en inspecties] op de arbeidsplaats aanwezig zijn (zie AB art 7.4a, AB art 7.20, art. 11.12 van reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 en Technische voorschriften Binnenschepen art. 11.12 ). Verder dient de eigenaar over een bij het arbeidsmiddel behorend onderhoudsboek te beschikken (zie AB art 7.5 ).
Voor kranen met een bedrijfslast die gelijk of hoger is dan 2 ton moet in de nabijheid van de kraan een kraanboek/kraanregister aanwezig zijn.
In bijzondere gevallen kan men naast het kraanboek volstaan met een verzamellijst van alle aanwezige hijsgereedschappen. Voorwaarde hiervoor is dat alle originele bewijsstukken beschikbaar/opvraagbaar zijn.
Voor het gebruik van hijs- en hefgereedschap en het bedienen van hijs- en hefwerktuigen dient men over voldoende kennis en ervaring te beschikken. Omdat het zwaartepunt m.b.t. opleidingen ligt bij de hijs- en hefwerktuigen wordt dit item verder behandeld onder paragraaf 12.8.2.2. Hier wordt alleen gewezen op het feit dat ook de gebruiker van hijs- en hefgereedschap van de benodigde informatie dient te worden voorzien via een gerichte opleiding.
Onderverdeling van deze paragraaf
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende hoofditems:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
12.8.2.1 | Indeling van hijs- en hefwerktuigen |
12.8.2.2 | Opleidingen m.b.t. het bedienen van hijs- en hefwerktuigen |
12.8.2.3 | Risico's en maatregelen m.b.t. hijs- en hefwerktuigen |
Een globale indeling van hijs- en hefwerktuigen kan gemaakt worden aan de hand van de toelaatbare belasting en de toepassing. In de Waterbouw geldt de indeling zoals hieronder wordt aangegeven.
*Onder schepen worden hier verstaan alle (zeegaande- en binnen)schepen, pontons en werktuigen
N.B. De onderstaande tekst heeft betrekking op alle hijs- en hefmiddelen maar omdat de belangrijkste groep van de hijs- en hefmiddelen wordt gevormd door de hijs- en hefwerktuigen is deze tekst hier geplaatst.
Hijs- en hefmiddelen moeten veilig bediend worden. Het hijs- of hefmiddel dient in goede staat te zijn, de omgeving dient aangepast te zijn op het hijs- of hefmiddel en de bediener dient deskundig te zijn. Verder dient er een gebruiksaanwijzing beschikbaar te zijn in de taal van de gebruiker.
Opleiding is van toepassing voor alle soorten hijs- en hefmiddelen. De opleiding voor het bedienen van hijs- en hefmiddelen dient ingevuld te worden aan de hand van de RI&E. Men moet dus in de opleiding rekening houden met de in het werk te verwachten risico’s. Dit betekent dus dat deze opleidingen bedrijfsafhankelijk zijn die in bepaalde gevallen aangevuld moeten worden door een certificaat dat bij wet vereist is.
De hierna volgende aandachtspunten zijn van belang bij de opleiding voor het bedienen van hijs- en hefmiddelen:
Wettelijk vereiste certificaten
Voor het bedienen van mobiele kranen, torenkranen en funderingsmachines* met een bedrijfslastmoment gelijk of groter dan 10 tonmeter of torenkranen met een giekhoogte van gelijk of groter dan 20m is een certificaat op de bouwplaats wettelijk voorgeschreven (zie AB art 7.32 en AR art 7.6 ).
Onder deze groep hijswerktuigen vallen ook de multifunctionele werktuigen, indien ze worden ingezet (en uitgerust) als hijskraan (denk hierbij aan verreikers, autolaadkranen en grondverzetmachines).
Van deze laatst genoemde groep zijn echter de volgende hijswerktuigen uitgesloten:
*N.B. De specificatie van de bovengenoemde funderingsmachines is in het wetsartikel AR 7.6 als volgt omschreven:
Mobiele hei-installatie:
Verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verbandhoudende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximum bedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.
Vastlegging van opleidingen en instructies
Zoals eerder aangegeven dient binnen het bedrijf (afdeling, schip/werktuig) vastgelegd te worden welke opleidingen en instructies de operator van een hijs- of hefwerktuig heeft gevolgd.
De manier van vastlegging is niet voorgeschreven zodat per bedrijf gekeken kan worden welke manier van registratie de meest praktische oplossing is.
Overzicht van opleidingen m.b.t. het bedienen van c.q. het werken met hijs- en hefmiddelen.
Specifieke opleidingen m.b.t. hijsen- en heffen voor de medewerkers binnen de Waterbouw
De volgende cursussen m.b.t. hijsen- en heffen zijn specifiek voor de Waterbouw samengesteld:
Risico’s
De risico’s bij het gebruik van hijs- en hefwerktuigen betreffen de volgende aspecten:
Maatregelen
Om de maatregelen overzichtelijk te houden zijn deze ondergebracht in de volgende paragrafen:
Verwijzingen naar wettelijk kader
Verwijzingen binnen de Arbocatalogus
Verwijzingen algemeen
Onderverdeling van deze paragraaf
In de Waterbouw verdelen we de hijswerktuigen in de volgende hoofdgroepen:
De hijskranen en de kleine hijswerktuigen worden hieronder behandeld. De hijslieren worden behandeld onder paragraaf 12.8.5 - Lieren
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende hoofditems:
paragraaf | sub | Omschrijving |
---|---|---|
12.8.3.1 | Hijskranen algemeen | |
12.8.3.2 | Verdere informatie/specificatie van algemene hijskranen in de Waterbouw | |
12.8.3.2.1 | Kraankeuringen/inspecties en kraanboeken/registers | |
12.8.3.2.2 | Vakbekwaamheidseisen aan personen die hijswerktuigen bedienen | |
12.8.3.3 | Verdere informatie/specificatie van "Autolaadkranen" | |
12.8.3.4 | Verdere informatie/specificatie van "bokkebakken(A-frames) en draaikranen(turntables)" | |
12.8.3.5 | Verdere informatie/specificatie van "multicats" | |
12.8.3.6 | Verdere informatie/specificatie van mobiele hijskranen op pontons | |
12.8.3.7 | Verdere informatie/specificatie m.b.t. het hijsen met "Graafmachines" | |
12.8.3.8 | Kleine hijswerktuigen | |
12.8.3.8.1 | Handkettingtakels/rateltakels | |
12.8.3.8.2 | Elektrisch- en pneumatisch aangedreven kettingtakels | |
12.8.3.8.3 | Staaldraadtrekkers of pomptakels | |
12.8.3.8.4 | Loopkatten |
Begripsbepaling
De grootste groep hijswerktuigen zoals hierboven genoemd vallen onder het begrip hijskraan. Hijskranen bestaan over het algemeen uit drie onderdelen: arm, romp en onderstel. Aan de arm of giek zijn de hijsdraden bevestigd. De lengte van de arm en de hijshoek bepalen het lastmoment. Een hijskraan is een hijswerktuig, ongeacht of het op het land of aan boord wordt gebruikt.
Soorten hijskranen
Naar gelang de uitvoering en toepassing krijgen de hijskranen een specifieke benaming zie de lijst hieronder:
specifieke uitvoeringen van hijskranen
Hieronder volgt de verdere informatie/specificatie die geldt voor alle niet specifieke uitvoeringen van hijskranen in de Waterbouw. De informatie over specifieke uitvoeringen en toepassingen van hijskranen zoals autolaadkranen, bokkebakken, draaikranen, multicats, mobiele hijskranen op pontons en hijsen met graafmachines wordt besproken in paragraaf 12.8.3.3 t/m 12.8.3.7.
Begripsbepaling
Wat het Arbobesluit verstaat onder het begrip keuring is aangegeven in paragraaf 12.8.1.5.
Keuren algemeen
Met name voor hijskranen is keuren uitermate belangrijk. Zeker als kranen uit elkaar genomen en weer opgebouwd worden of wanneer hijskranen steeds op andere plaatsen worden opgesteld. Er zijn diverse keuringsmomenten:
Zie voor wettelijk kader m.b.t. keuringen de desbetreffende alinea verderop in deze paragraaf.
Beproeving
Een hijs- of hefwerktuig mag alleen ten behoeve van beproeving zwaarder worden belast dan de toegelaten bedrijfslast of bedrijfslasten.
Kraanboek/register
algemeen
Als de maximale bedrijfslast van een kraan twee ton of meer is, is een kraanboek verplicht. In dit kraanboek wordt aantekening gemaakt van de uitgevoerde keuringen en bevindingen. Reparaties die naar aanleiding van keuringen of ongewenste gebeurtenissen zijn uitgevoerd moeten ook in het kraanboek worden opgetekend.
Kraanboeken en andere bewijsstukken van onderzoeken, inspecties en keuringen moeten ter plekke (op of bij de kraan) aanwezig zijn.
Het kraanboek moet altijd onverwijld aan de Arbeidsinspectie of Inspectie Verkeer en Waterstaat overlegd kunnen worden.
Schepen
Aan boord van schepen is het volgende van toepassing (zie AB art 7.29 lid 10) :
Aan boord van schepen dient er een register aanwezig zijn met de gegevens van alle hijs- en hefwerktuigen en alle hijs- en hefgereedschappen die gebruikt worden voor het laden en lossen. In dit register volgens een vastgesteld model wordt het volgende opgenomen:
N.B. Onder het laatste opsommingsteken het woord inspectie gebruikt i.p.v. controle zoals aangegeven in het genoemde artikel van het Arbobesluit. Het verschil is aangegeven in paragraaf 12.8.1.5
Overige hijs- en hefmiddelen aan boord van schepen
Men kan de overige hijs- en hefmiddelen aan boord van schepen ook onder brengen in bovengenoemd register maar dan dient men hiervoor ook het [zwaardere] keuringsregime van laad- en losgerei te volgen. Men kan voor de overige kranen ook aparte kraanboeken bijhouden en de inspecties, keuringen en beproevingen van het overige hijs- en hefgereedsschap bijhouden in een apart systeem [denk hierbij bijvoorbeeld aan het ISM systeem aan boord van zeeschepen].
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. kraankeuringen/inspecties, bediening en kraanboeken/registers bijlage 33 deel 2 “Wet- en regelgeving m.b.t. hijs- en hefwerktuigen”.
Zie hiervoor informatie onder paragraaf 12.8.2.2
Begripsbepaling
Een autolaadkraan is een hijswerktuig, dat onderdeel uitmaakt van het (vracht)voertuig. De autolaadkraan wordt doorgaans gebruikt voor laad- en losdoeleinden van het eigen voertuig.
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. kraankeuringen/inspecties, bediening en kraanboeken/registers van autolaadkranen categorie 7 t/m 9 van bijlage 33 deel 2.
Risico’s en maatregelen
Toelichting
Een autolaadkraan is onderdeel van het voertuig. Het veilig gebruik wordt voor een belangrijk deel bepaald door de consequente toepassingen van de stabiliteitsvoorzieningen. Ook de ondergrond moet voldoende stevig zijn, zodat verzakken of kantelen wordt vermeden.
Risico’s en maatregelen
De risico’s en maatregelen voor autolaadkranen zijn voor zover van toepassing aangegeven onder paragraaf 12.8.2.3 “Risico’s en maatregelen m.b.t. hijs- en hefwerktuigen”. Van deze risico’s is bij autolaadkranen het risico van het kantelen of bezwijken van de machine door onvoldoende stabiliteit en/of ondeskundig gebruik een belangrijk item.
Verantwoordelijkheid
Degene die het arbeidsmiddel, in dit geval de autolaadkraan, laat gebruiken is verantwoordelijk voor het veilig gebruik. Het is daarom raadzaam de autolaadkraan altijd door de eigen chauffeur te laten bedienen.
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. kraankeuringen/inspecties, bediening en kraanboeken/registers categorie 5b/6b van bijlage 33 deel 2 voor bokkebakken en draaikranen die onder de binnenschepen vallen en categorie 5a/6a voor bokkebakken en draaikranen die onder de zeeschepen vallen.
Voor verdere specificaties over bokkebakken(A-frames) en draaikranen(turntables) zie paragraaf 18.11.1.2
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. kraankeuringen/inspecties, bediening en kraanboeken/registers categorie 4a, 4b, 5a/6a en 5b/6b van bijlage 33 deel 2. De juiste categorie is afhankelijk van het feit of de kraan voor laden en lossen wordt gebruikt en het feit of de multicat onder de groep binnenschepen of zeeschepen valt. Voor verdere specificaties over Multicats zie paragraaf 18.11.1.1.
Begripsbepaling
In de Waterbouw komt het nogal eens voor dat men voor een bepaalde klus (tijdelijk) een mobiele kraan op een ponton zet om vanaf het water bepaalde hijswerkzaamheden te verrichten. Dit zijn vaak zaken die specifiek voor en op een project geregeld worden.
Risico’s
Bij hijswerkzaamheden met een mobiele kraan die op een ponton geplaatst is komen allerlei extra risico’s naar voren die men niet heeft bij het hijsen met een kraan die op de wal staat. Denk hierbij aan de volgende zaken:
Wettelijk kader
De combinatie van ponton met mobiele kraan valt volgens de wetgeving Binnenvaart in de categorie “drijvende werktuigen”. Buiten het kraancertificaat voor de mobiele kraan en de opstellingskeuring heeft men voor een drijvend werktuig altijd een certificaat van onderzoek nodig (zie hoofdstuk 6 Binnenscheepvaart onder 6.1.1 “ Belangrijke wijziging in de wet voor de Waterbouw”). Verder geldt dat bij een verandering aan een drijvend werktuig (andere kraan, ander ponton of samenstelling van pontons) er opnieuw een “certificaat van onderzoek” dient te worden aangevraagd (zie hoofdstuk 6 Binnenscheepvaartonder 6.1.1 “ Belangrijke wijziging in de wet voor de Waterbouw”).
Verdere informatie/specificatie
In deze Arbocatalogus gaan we niet verder in op de technische details en het verkrijgen van een certificaat van onderzoek voor genoemde combinatie. Wel geven we hieronder een verwijzing naar de NVAF-richtlijn voor drijvend funderingsmaterieel. In genoemde richtlijn geeft men gedetailleerde informatie over allerlei zaken die betrekking hebben op mobiele hijswerktuigen op pontons en het werken hiermee. Voor bedrijven die met mobiele kranen op pontons werken is dit zonder meer nuttige informatie.
N.B. De NVAF is een ondernemersorganisatie welke zich ten doel heeft gesteld de belangen van de leden/aannemers van funderingswerken en eigenaren van funderingsmaterieel te behartigen.
Verwijzing
De genoemde richtlijn staat op de website van de Nederlandse Vereniging Aannemers Funderingswerken (NVAF) en daarna achtereenvolgens kiezen voor “informatie” - “downloads” - “NVAF richtlijnen voor drijvend funderingsmaterieel(2016)”.
Onder bepaalde omstandigheden mogen graafmachines gebruikt worden voor het hijsen van lasten.
Voor verdere informatie/specificatie over dit item zie paragraaf 20.1.3.2.
Specificatie van kleine hijswerktuigen
Onder de kleine hijswerktuigen vallen o.a. takels [in allerlei uitvoeringen] en loopkatten. De lieren die men hier ook onder zou kunnen groeperen worden behandeld in paragraaf 12.8.5.
Bij kleine hijswerktuigen bestemd voor verticaal verplaatsen van lasten gebeurt de aandrijving via een bewegingsorgaan, zoals een handketting of hefboom. Door middel van een mechanische overbrenging is het bewegingsorgaan gekoppeld aan een hijsorgaan. Rateltakels zijn vaak niet geschikt voor hijswerkzaamheden. Ze mogen daar alleen voor worden gebruikt indien de fabrikant nadrukkelijk verklaart dat ze er wel voor geschikt zijn. Voor identificatie, keuringen, testen, maatregelen etc. zie volgende paragraaf 12.8.3.7.2.
Onder elektrisch- en pneumatisch aangedreven kettingtakels worden in deze catalogus losse of afneembare samengebouwde takel/loopkat combinaties verstaan. Het zijn hijswerktuigen bestemd voor het verticaal en horizontaal verplaatsen van lasten. De aandrijving gebeurt via een elektro- of luchtmotor.
Voor elektrische takels geldt dat het onderbreken van twee van de drie fasen bij het indrukken van de noodstop voldoende is, als dit tot gevolg heeft dat de rem de takelmotor stopt en daarmee de aandrijving stopt. De noodstop moet zelfvergrendelend zijn en voorzien zijn van gedwongen of rechtstreeks schakelende contacten, rood van kleur en met een gele achtergrond. Als er meerdere bedieningsplaatsen zijn, moet een noodstop op elke bedieningsplaats aanwezig zijn.
Voor pneumatische takels geldt verder dat de noodstopinrichting voor het onderbreken van de luchttoevoer naar de hijsmotor mag gebeuren via kabels, touwen, stangen, hendels en, in specifieke gevallen, door voetpedalen zonder beschermkap. Deze bedieningsorganen moeten duidelijk herkenbaar, duidelijk zichtbaar (zie kleuren hierboven) en snel bereikbaar zijn. Pneumatische takels met trekkoordbediening hoeven niet te zijn uitgevoerd met een noodstop.
Identificatie van kettingtakels
Op ieder takel moeten onuitwisbaar de fabrikant, het serienummer en de WLL zijn vermeld.
Aandachtspunten bij keuringen van kettingtakels
Controleren of de werklastaanduiding en alle overige aanduidingen leesbaar zijn.
Controleren of de verschillende functies van het takel goed werken zowel onbelast als belast. Voor het keuren van de mechanische delen van takels dient men deze geheel of gedeeltelijk te demonteren [afhankelijk van het type takel] om de diverse onderdelen te kunnen controleren op eventuele schade of vervormingen etc.. Voor een goede keuring is de relevante informatie van de fabrikant [gebruiksaanwijzing en installatievoorschriften] noodzakelijk.
Indien van toepassing ook pneumatische en/of elektrische delen controleren op goede staat en werking. Zie voor het wettelijk kader m.b.t. keuringen en inspecties van de kleine hijswerktuigen bijlage 33 onder deel 2 “Wet- en regelgeving m.b.t. hijswerktuigen”.
Testen/beproeven
Na het keuren dienen de takels dynamisch en statisch te worden beproefd met de voorgeschreven proeflasten.
Maatregelen/specifieke aandachtspunten bij het gebruik van kettingtakels
Controleer kettingtakels voor gebruik op de volgende punten:
Juist gebruik van hijskettingen
Onder staalkabeltrekkers of pomptakels worden in deze catalogus losse en gemakkelijk verplaatsbare staalkabeltrekkers of pomptakels verstaan. In de praktijk worden deze vaak aangeduid met de merknaam “Tirfor”.
Dit zijn trekwerktuigen bestemd voor het horizontaal en verticaal verplaatsen van lasten. De aandrijving gebeurt via een hefboom. De hefboom kan door menskracht, elektrisch of hydraulisch zijn aangedreven. De hefboombeweging wordt mechanisch overgebracht op een staaldraad met haak.
Voor identificatie, keuringen, testen, controlemaatregelen etc. zie vorige paragraaf 12.8.3.8.2.
Een kenmerkende eigenschap van de loopkatten die in deze catalogus worden bedoeld, is dat ze verrijdbaar zijn over de onderflens van een profielbalk (onderhangende loopkatten). De rijbeweging kan door menskracht of een motor aangedreven zijn. Als aan de loopkat een takel (pneumatisch, elektrisch, mechanisch) wordt bevestigd kan men met deze combinatie een last horizontaal of verticaal verplaatsen.
Een loopkat moet, omdat de veiligheid sterk van de wijze van installatie afhangt, na installatie en voor eerste ingebruikname worden gekeurd op juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren. Op de loopkat moeten duidelijk de fabrikant, het type en de WLL van de loopkat zijn vermeld. De ingestelde breedte van de loopkat dient afgestemd te zijn op de profielbreedte, aangegeven in de fabrikantenvoorschriften.
De constructie van loopkatten dient zodanig te zijn, dat valgevaar (van de rijbalk af) te allen tijde wordt voorkomen. Op iedere loopkat moeten de WLL, fabrikant en typeaanduiding onuitwisbaar zijn vermeld.
Keuring van loopkatten
Bij de keuring van loopkatten dienen de volgende controles te worden uitgevoerd:
Motorisch aangedreven loopkatten zijn meestal als onderdeel van een hijskraan te beschouwen en hoeven dan bij de keuring niet van de rijdbalk te worden afgenomen.
De keuring van het motorische deel (de aandrijving) moet plaatsvinden zoals omschreven bij elektrische/pneumatische takels. Door menskracht aangedreven loopkatten hoeven bij inspectie niet van de rijdbalk te worden afgenomen. Er moet gecontroleerd worden op:
Om bovenstaande handelingen te kunnen verrichten kan demontage, afhankelijk van de toestand en constructie, noodzakelijk zijn. De elektrische veiligheid van elektrische loopkatten wordt gecontroleerd volgens de NEN 3140.
Testen/beproeven
Indien het voor de keuring noodzakelijk is de loopkatten geheel of gedeeltelijk te demonteren, dan moeten ze opnieuw worden beproefd. Hetzelfde geldt indien de loopkatten op een andere locatie of plek worden opgehangen.
Het verdient aanbeveling alle loopkatten na hermontage op locatie te beproeven met dood gewicht, zodat de gehele dragende constructie wordt beproefd. Daarbij moet de rijbeweging worden uitgevoerd (dynamisch). Het testen/beproeven verder uitvoeren onder de voorgeschreven belastingen en omstandigheden.
Verwijzingen naar wettelijk kader
Verwijzingen binnen Arbocatalogus:
Verwijzingen algemeen:
Onderverdeling van deze paragraaf
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende hoofditems:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
12.8.4.1 | Hydraulische vijzels |
12.8.4.2 | Mechanische vijzels |
12.8.4.3 | Heftrucks |
Begripsbepaling
De belangrijkste hefwerktuigen die binnen de Waterbouw veelvuldig gebruikt worden zijn:
Een vijzel is een algemene benaming voor een groep hef-, trek- en spreidwerktuigen.
In dit kader worden met hydraulische vijzels zowel “losse” cilinders als cilinders met geïntegreerde pomp beschouwd.
Een kenmerkende eigenschap van deze vijzels is dat het hefvermogen tot stand wordt gebracht door een hydraulische druk op een plunjer in een cilinder uit te oefenen, die wordt opgebracht door een handbediende, elektrische of pneumatische pomp.
Hoewel slechts een complete vijzelinstallatie valt onder de definitie van een machine volgens de EG-Machinerichtlijn, dienen alle onderdelen te voldoen aan de daarin gestelde elementaire veiligheidseisen. Op deze vijzels moeten door de fabrikant, het type, de WLL en de maximale werkdruk zijn vermeld.
Inspectie van hydraulische vijzels
Bij inspecties dienen na het schoonmaken de volgende zaken te worden gecontroleerd en beoordeeld:
Testen
Na het keuren dienen de hydraulische vijzels te worden beproefd onder de voorgeschreven omstandigheden.
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. keuringen/inspecties het respectievelijke item van bijlage 33 deel 2 “Wet- en regelgeving m.b.t. hijs- en hefwerktuigen”.
Een mechanische vijzel (dommekracht) is een werktuig waarbij door middel van handaandrijving en spindel-/tandheugel- overbrenging een hef- of duwkracht kan worden ontwikkeld. Op de dommekracht moeten door de fabrikant, het type en de WLL zijn vermeld.
Inspectie van mechanische vijzels
Bij inspecties van dommekrachten dienen na het schoonmaken de volgende zaken te worden gecontroleerd en beoordeeld:
Vervolgens dient een onbelaste functionele controle uitgevoerd te worden.
Keuring en beproeving van mechanische vijzels
Bij de keuring en beproeving van dommekrachten dienen allereerst de controles uitgevoerd te worden zoals beschreven onder het kopje “inspectie”. Vervolgens worden alle losneembare onderdelen gedemonteerd, gereinigd en geïnspecteerd. Bewegende delen worden gesmeerd.
Testen
Na het keuren dient de dommekracht beproefd te worden onder de voorgeschreven omstandigheden.
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. keuringen/inspecties het respectievelijke item van bijlage 33 deel 2 “Wet- en regelgeving m.b.t. hijs- en hefwerktuigen”.
Begripsbepaling
Heftrucks zijn gemotoriseerde arbeidsmiddelen met een heffunctie. Ze zijn geschikt voor gelijktijdig horizontaal en verticaal transport.
De aandrijving van een heftruck kan gebaseerd zijn op:
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. keuringen/inspecties, bediening en logboeken/registers categorie 10 van bijlage 33 deel 2.
Keuringen/inspecties
Buiten de keuringen die genoemd worden onder categorie 10 van bijlage 33 deel 2 volgen hieronder nog een paar opmerkingen.
Een vorkheftruck moet behalve als mobiel arbeidsmiddel ook als hefmiddel worden gekeurd. Indien hij op de openbare weg wordt gebruikt moet hij ook aan de eisen en keuringen van de Wegenverkeerswet voldoen. De vorken of lepels zijn een belangrijk onderdeel van de heffunctie. Zij moeten eveneens regelmatig worden gekeurd.
Onderhoud
Het onderhoud moet door een deskundig persoon worden uitgevoerd. De onderhoudswerkzaamheden moeten ook in een logboek vastgelegd worden.
Uitlaatgassen
Verbrandingsmotoren veroorzaken uitlaatgassen. Deze gassen zijn schadelijk voor de gezondheid. LPG levert relatief de schoonste verbranding, diesel de schadelijkste.
Heftrucks met verbrandingsmotoren mogen alleen in binnenruimten worden ingezet als de uitstoot binnen de hiervoor gestelde emissie-eisen blijft. Dit betekent in de praktijk dat men in binnenruimten gebruik moet maken van elektrisch aangedreven heftrucks of LPG aangedreven heftrucks met specifieke filters en goede ventilatie.
Risico's
De belangrijkste risico's bij het werken met heftrucks zijn:
Maatregelen
Verwijzingen naar wettelijk kader
Verwijzingen binnen de Arbocatalogus
Verwijzingen algemeen
Onderverdeling van deze paragraaf
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende hoofditems:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
12.8.5.1 | Hijslieren |
12.8.5.2 | Overige lieren |
Begripsbepaling
Een lier is een werktuig dat is bedoeld om lasten te verplaatsen door middel van een flexibel trekorgaan zoals een kabel.
Een lier is uitgerust met een trommel waaromheen het trekorgaan wordt opgewonden en waarmee de kracht op het trekorgaan wordt overgebracht. Bij hijslieren wordt de last verticaal en bij treklieren horizontaal verplaatst.
De liertrommels kunnen met de hand of mechanisch worden aangedreven. De mechanische aandrijving kan zijn uitgevoerd met een elektro-, lucht of hydromotor.
Wettelijk kader
Lieren moeten zodanig zijn ingericht dat veilig werken mogelijk is. Ze moeten voorzieningen hebben die het onopzettelijk teruglopen van de last verhinderen. Lieren die geen automatische rem hebben moeten zijn uitgerust met een op de trekkracht berekende rem.
Lieren die met de hand worden bediend moeten zijn voorzien van inrichtingen die het terugslaan van de zwengels verhinderen. Lieren die zowel met de hand als mechanisch kunnen worden bediend moeten zodanig zijn ingericht dat de mechanische aandrijving niet het handmechanisme in werking kan stellen (zie verder onder het kopje “Remmen”).
Fabrieksplaatje
De volgende gegevens moeten op een hijslier zijn vermeld:
Remmen
Handhijslieren moeten zijn voorzien van een reminrichting die, bij het wegvallen van de aandrijvende kracht (loslaten van de slinger), de last automatisch en geleidelijk tot stilstand brengt en in stilstand houdt. De reminrichting mag niet door een eenvoudige ingreep blijvend buiten werking kunnen worden gesteld.
Mechanisch aangedreven hijslieren moeten zijn voorzien van een reminrichting die, bij het loslaten van het bedieningsorgaan of de eventueel aanwezige dodemansinrichting, alsmede bij het wegvallen van de aandrijvende kracht, de last automatisch en geleidelijk tot stilstand brengt en in stilstand houdt.
Hijslieren die zijn voorzien van een inrichting waarmee de liertrommel of -schijf losgekoppeld kan worden van de reminrichting van de mechanisch aangedreven lier, moeten met een tweede reminrichting zijn uitgevoerd, die onuitschakelbaar met de liertrommel of -schijf gekoppeld is.
Noodstop
Voor elektrische lieren geldt dat het onderbreken van twee van de drie fasen bij het indrukken van de noodstop voldoende is, als dit tot gevolg heeft dat de rem de liermotor en daarmee de aandrijving stopt. De noodstop moet zelfvergrendelend zijn en voorzien zijn van gedwongen of rechtstreeks schakelende contacten, rood van kleur met een gele achtergrond. Als er meerdere bedieningsplaatsen zijn, moet een noodstop op elke bedieningsplaats aanwezig zijn.
Bij pneumatische of hydraulische aangedreven lieren geldt dat in geval van nood het onderbreken van de energietoevoer mag gebeuren via paddenstoelvormige knoppen, kabels, touwen, stangen, hendels en, in specifieke gevallen, door voetpedalen zonder beschermkap. Deze bedieningsorganen moeten duidelijk herkenbaar, duidelijk zichtbaar (zie kleuren hierboven) en snel bereikbaar zijn.
Bedieningsorganen
Bedieningsorganen van mechanisch aangedreven hijslieren moeten automatisch in de stopstand terugkeren, wanneer zij worden losgelaten.
Het in beweging komen van de hijslier mag alleen vanuit de stopstand van de bedieningsorganen kunnen geschieden.
Bij de bedieningsorganen moeten de gegevens met betrekking tot de functie duidelijk leesbaar en onuitwisbaar worden vermeld. Al deze gegevens moeten in de Nederlandse en/of Engelse taal of in duidelijke symbolen zijn aangegeven.
Trommels en schijven
Een blijvende vervorming en overmatige slijtage van de hijskabel moet bij toepassing van staalkabels worden voorkomen door een voldoende grote verhouding tussen kabeldiameter tot trommel of schijfdiameter te garanderen.
Bij handhijslieren moet de verhouding ten minste 1 op 14 bedragen.
Voor mechanisch aangedreven hijslieren ten minste 1 op 21.
De zijwangen van een kabeltrommel moeten zo hoog zijn dat bij een volledig opgewonden kabel de buitenlaag nog ten minste tweemaal de kabeldiameter onder de rand ligt.
Bevestiging hijskabel aan liertrommel
Bij voorkeur moet het einde van de hijskabel door de trommelwand of een der zijwangen worden gevoerd en daar zorgvuldig worden bevestigd.
Zorg dat het te klemmen gedeelte van de hijskabel niet vet is waardoor de klem minder grip op de hijskabel heeft.
Bij maximaal vieren van de hijskabel moeten nog tenminste vier windingen van de hijskabel op de liertrommel aanwezig zijn.
Er moet op worden gelet dat de hijskabel afhankelijk van de slagrichting van de kabel, op de juiste wijze op de trommel wordt bevestigd.
Inspectie/beproeving
Bij inspecties van hijslieren dienen deze te worden gecontroleerd op eventuele slijtage en ondeugdelijke onderdelen. Indien ondeugdelijke onderdelen worden aangetroffen dan moeten zij worden vervangen. Vervolgens moet de lier op zijn goede werking worden gecontroleerd.
Bovengenoemde inspecties en eventuele beproevingen moeten geregistreerd worden in de desbetreffende registers of kraanboeken.
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. keuringen/inspecties het respectievelijke item van bijlage 33 deel 2 “Wet- en regelgeving m.b.t. hijs- en hefwerktuigen”.
Risico’s
Aan het werken met hijslieren zijn de volgende risico's verbonden:
Maatregelen
Om gevaren bij gebruik van hijslieren te beperken is het volgende van belang:
Buiten de genoemde hijslieren worden aan boord van schepen/werktuigen maar ook aan de wal lieren gebruikt die een andere functie dan hijsen hebben denk bijvoorbeeld aan treklieren, verhaallieren etc.
Type plaatje
De volgende gegevens moeten op de lieren zijn vermeld:
Regelgeving en Inspectie
Ten aanzien van de bedieningsorganen, trommels en schijven, bevestiging van de staalkabel aan de liertrommel en inspectie zijn de zelfde regels van toepassing als voor hijslieren.
Bedieningsorganen van deze groep mechanisch aangedreven lieren hoeven echter niet automatisch in de stopstand terug te keren, wanneer zij worden losgelaten.
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. keuringen/inspecties het respectievelijke item van bijlage 33 deel 2 “Wet- en regelgeving m.b.t. hijs- en hefwerktuigen”.
Risico’s
De risico's die zich met het werken met deze lieren kunnen voordoen zijn:
Maatregelen
Om gevaren bij gebruik van deze lieren te beperken moeten buiten de genoemde maatregelen die genoemd zijn onder de hijslieren, ook de volgende maatregelen worden getroffen:
N.B. bovenstaande verwijzingen zijn gericht op hijs- en hefwerktuigen maar omdat hijslieren hier onderdeel van zijn deze verwijzing.
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.
Onderverdeling van deze paragraaf
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende hoofditems:
paragraaf | sub | omschrijving |
---|---|---|
12.8.6.1 | Hijsdraden | |
12.8.6.2 | Hijs- en hefgereedschap | |
12.8.6.2.1 | Maatregelen/specifieke aandachtspunten voor touwstroppen | |
12.8.6.2.2 | Maatregelen/specifieke aandachtspunten voor staaldraadstroppen | |
12.8.6.2.3 | Maatregelen/specifieke aandachtspunten voor hijsbanden | |
12.8.6.2.4 | Maatregelen/specifieke aandachtspunten voor hijskettingen | |
12.8.6.3 | Plaatogen (puttings) |
Een belangrijk risico bij het gebruik van hijsdraden is het breken van de hijsdraad. Hierbij kan men getroffen worden door de hijsdraad of door de voorwerpen die worden gehesen.
Deze risico's kunnen ontstaan door:
Bij de hijsdraden moeten certificaten aanwezig zijn. Deze certificaten moeten worden bewaard in het bij het hijswerktuig behorende kraanboek of register. Hijskabels moeten van een merkteken zijn voorzien, of indien dit niet mogelijk is van een plaatje of een niet-verwijderbare ring waarop de gegevens van de fabrikant en een identificatienummer van de desbetreffende verklaring van overeenstemming of certificaat staan Machinerichtlijn
Periodiek moet controle en onderhoud worden uitgevoerd op de conditie van de hijsdraden. De termijn waarin een controle moet worden herhaald, moet zo kort zijn dat tussentijds geen gevaar kan optreden door overmatige slijtage, vermoeiing of veroudering van de hijsdraad. Dit houdt in dat bij intensief gebruik vaker moet worden gecontroleerd dan bij incidenteel gebruik. Voor afkeurmaatstaven van hijsdraden zie NEN 3233.
De hijsdraden controleren op de mogelijke aanwezigheid van een of meer van de volgende gebreken:
Iedere staalkabel heeft specifieke plaatsen die extra aandacht moeten hebben. Plaatsen die op de hijswerktuigen voor gerichte inspectie in aanmerking komen zijn:
Bij het inscheren van een hijsdraad moet op het volgende worden gelet:
Definities
De definitie van hijsgereedschappen is:
Niet vast met de machine verbonden onderdelen die tussen de machine en de last worden geplaatst om deze op te nemen.
Begripsbepaling
De meest gebruikte hijsgereedschappen in de Waterbouw zijn:
Markering hijs- en hefgereedschappen
Hijs- en hefgereedschappen dienen voorzien te zijn van certificaten en/of een verklaring van overeenstemming en een gebruiksaanwijzing. De identificatie aangebracht op het hijs- of hefgereedschap moet overeenkomen met de gegevens op de verklaring van overeenstemming. Deze verklaring van overeenstemming blijft tijdens de gehele gebruiksduur van het hijs- en hefgereedschap van toepassing. Inslaan van nieuwe nummers en keuringsdata is sterk af te raden in verband met de mogelijke verzwakking van het hijs- of hefgereedschap [zie voor het laatste punt de kleurcodering zoals genoemd in de hierna volgende maatregelen].
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader m.b.t. keuringen en inspecties item 1 en 2 van bijlage 33 deel 3 onder “Wet- en regelgeving m.b.t. hijs- en hefgereedschap”.
Gevaren
De grootste risico's bij het gebruik van hijsgereedschappen zijn:
Deze risico's kunnen ontstaan door:
Maatregelen m.b.t. hijsgereedschap in het algemeen
n.b. voor stroppen, hijsbanden en hijskettingen worden buiten de hieronder aangegeven algemene maatregelen ook nog specifieke maatregelen voor het desbetreffende hijsgereedschap genoemd (zie paragraaf 12.8.6.2.1 t/m 12.8.6.2.4) .
maatregelen m.b.t /werkvoorbereiding/certificatie/ controle/inspectie
Jaarkleuren van IMO | |||
---|---|---|---|
kleur | jaar | ||
bruin | 2010 | 2016 | 2022 |
blauw | 2011 | 2017 | 2023 |
geel | 2012 | 2018 | 2024 |
rood | 2013 | 2019 | 2025 |
zwart | 2014 | 2020 | 2026 |
groen | 2015 | 2021 | 2027 |
Identificatie van touwstroppen
Iedere touwstrop moet met een onuitwisbaar label zijn gemerkt met daarop vermeld:
Controleer touwstroppen voor gebruik op de volgende punten:
Bij vaststelling van de hierna genoemde schade, slijtage of gebreken de touwstroppen niet gebruiken en afvoeren:
Juist gebruik van touwstroppen
Toelichting
In de Waterbouw wordt veel gewerkt met staalkabels die samengesteld zijn als stroppen daarom de volgende aanvullende informatie met daarna de maatregelen.
Algemene informatie over staalkabels/stroppen
Identificatie van staaldraadstroppen
Staaldraadstroppen moeten zijn voorzien van onuitwisbare en niet verwijderbare merken, bij voorkeur aangebracht in de eindverbindingen.
Staalkabelverbindingen
Bij staalkabels komt men o.a. de volgende eindverbindingen tegen:
De taluritklem bestaat uit lichtmetaal dat om de kabel wordt geperst. Het uiteinde van de kabel moet zichtbaar uit de klem steken. De persklem mag niet beschadigd zijn.
Een superloop is een hoogwaardige verbinding. Deze verbinding is te herkennen aan een stalen bus met een taps toelopend gedeelte dat om de eindverbinding is geperst.
Persklemmen mogen noch op buiging noch op openbuigen worden belast (zie schets hieronder). Dit openbuigen kan optreden bij gebruik van staalkabels met lus (zonder kous). Er moet op worden gelet dat de hoek tussen de staalkabels van de lus niet groter wordt dan 60 graden, zodat de persklem niet op openbuigen wordt belast.
Het verlengen of inkorten van staalkabels en staalkabelsamenstellen, door het leggen van knopen of met behulp van U-boutklemmen, is niet toegestaan.
Tekening van lus belast op buiging
Maatregelen
Controleer staaldraadstroppen voor gebruik op de volgende punten:
Bij vaststelling van de hierna genoemde ontbrekende informatie, schade, slijtage of gebreken de staaldraadstroppen niet gebruiken en afvoeren:
(verder afkeurcriteria fabrikant opvolgen, zie ook NEN 3233, afkeurmaatstaven voor staalkabels)
Juist gebruik van stroppen
Onderhoud van stroppen
Opslag van stroppen
Identificatie van hijsbanden
Hijsbanden moeten zijn voorzien van een label waarop duidelijk de fabrikant, de WLL en de datum van levering zijn vermeld. De kleur van het label geeft aan welke materiaalsoort voor de dragende vezels is gebruikt. Groen staat voor polyamide(PA), blauw voor polyester (PES) en bruin voor polypropeen (PP).
Controleer hijsbanden voor gebruik op de volgende punten:
(verder afkeurcriteria fabrikant opvolgen)
Juist gebruik van hijsbanden
Opslag van hijsbanden
Bij de hijskettingen moeten certificaten aanwezig zijn. Deze certificaten moeten worden bewaard in het bij het hijswerktuig behorende kraanboek of register. Hijskettingen moeten van een merkteken zijn voorzien, of indien dit niet mogelijk is van een plaatje of een niet-verwijderbare ring waarop de gegevens van de fabrikant en een identificatienummer van de desbetreffende verklaring van overeenstemming of certificaat staan Machinerichtlijn
Controleer hijskettingen voor gebruik op de volgende punten:
(verder afkeurcriteria fabrikant opvolgen)
Juist gebruik van hijskettingen
Opslag van hijskettingen
Begripsbepaling
Plaatogen (ook wel puttings genoemd) voor inhanging van takels, hijsgereedschappen of sjormiddelen worden bij de nieuwbouw/verbouw en reparatie van schepen veel toegepast. Ook op hijsgereedschappen zoals hijsjukken worden deze ogen vaak toegepast.
Het is van groot belang dat plaatogen worden gelast met voldoende zware en volledig gevulde lassen. Bij plaatsing moet worden gelet op de krachtdoorleiding in de basisconstructie. Het 'doorsteken' van plaatogen in de basisconstructie, waardoor tweezijdig lassen mogelijk is, verdient de voorkeur.
Plaatogen moeten zo worden geplaatst, dat zij zoveel mogelijk evenwijdig aan het vlak van belasting staan. Voor offshore toepassingen mag de afwijking van dit vlak niet groter zijn dan ±2,5 graad. De speling tussen pennen en ogen (bij gebruik van sluitingen) mag niet te groot zijn, zodat puntbelasting wordt voorkomen. Voor offshore toepassingen hanteert men hiervoor een maximumtolerantie van 6 procent van de nominale pendiameter.
Het gebruik van losse bussen om aan de gewenste/voorgeschreven speling te komen, is niet toegestaan. De speling tussen de plaatoogdikte en de inwendige wijdte van de sluiting mag voor offshore toepassingen niet groter dan 25% van de sluitingwijdte zijn.
Voor algemene toepassingen wordt geadviseerd deze maximumtoleranties eveneens te hanteren.
Berekeningseisen voor plaatogen
De basis voor de berekening van plaatogen is dat deze sterk en stijf genoeg moeten zijn om het veilig werken ermee te kunnen garanderen. Op of aan het plaatoog moeten het identificatienummer en de WLL/SWL onuitwisbaar zijn aangebracht. Een constructietekening met materiaalspecificatie en een sterkteberekening dienen aanwezig te zijn.
Keuring en beproeving van plaatogen
Plaatogen dienen jaarlijks te worden geïnspecteerd door een deskundige en alleen te worden herbeproefd na een ingrijpende reparatie of wijziging. Er wordt daarbij gecontroleerd op:
Bij twijfel wordt scheuronderzoek op de dragende lassen door middel van MPI of ultrasoon uitgevoerd. Indien de constructie van het plaatoog twijfels oproept en niet lijkt te voldoen aan de gestelde voorschriften, dan dient de sterkte van het plaatoog te worden gecontroleerd. Dit is mogelijk door een controle berekening op de mechanische sterkte. Is op deze wijze geconstateerd dat de constructie voldoet, dan wordt alsnog een beproeving uitgevoerd.
Na een ingrijpende reparatie of wijziging worden plaatogen opnieuw beproefd met een proeflast van 125% WLL/SWL. Hierbij worden de plaatogen op dezelfde wijze belast als waarvoor deze bestemd zijn.
Wettelijk kader
Zie voor het wettelijk kader 33 deel 4 onder “Wet- en regelgeving m.b.t. plaatogen(puttings)”.
Risico's
Maatregelen
Verwijzingen naar wettelijk kader
Verwijzingen binnen de Arbocatalogus
Verwijzingen algemeen
De indeling van deze paragraaf is als volgt:
paragraaf | Omschrijving |
---|---|
12.8.7.1 | Begripsbepaling |
12.8.7.2 | Risico's |
12.8.7.3 | Maatregelen |
12.8.7.4 | Informatie over specifieke hijswerkzaamheden |
Onder hijswerkzaamheden worden die werkzaamheden verstaan waarbij een last verticaal wordt opgehesen en daarna eventueel horizontaal over een bepaalde afstand wordt verplaatst waarna men de last weer laat zakken.
Door de schaalvergroting in het baggermaterieel worden onderdelen steeds zwaarder en lastiger te hanteren. Pomphuizen van 30 ton en cutters met gewichten van 10 ton komen steeds vaker voor. Het hanteren van deze onderdelen met specifieke vormen vereist deskundigheid en inzicht over de wijze waarop deze behandeld moeten worden. Pomphuizen worden bijvoorbeeld meestal liggend aangeleverd en moeten bij montage rechtop gezet worden, terwijl cutters meestal rechtop geleverd worden en voor montage gekanteld moeten worden. Specifieke (bagger)delen en vooral de delen die niet vaak gewisseld worden waaronder ook bochten en cardanstukken vereisen een goed opgesteld hijsplan. Ook tijdens het steken van zuig- en jetzakken is een hijsplan belangrijk, omdat er tijdens deze operatie mensen in de directe nabijheid staan/werken van onderdelen waar spanning op kan staan door vervorming.
In de Waterbouw wordt zowel aan de wal als op het water gewerkt. Op de wal zijn de hijswerkzaamheden risicovol maar overzichtelijk. Dit komt omdat voordat de last gehesen wordt de last ten opzichte van het hijswerktuig stilstaat. Bij het hijsen van een last die op de waterbodem staat vanaf een drijvend ponton is dit compleet anders omdat het hijswerktuig voordat de hijsdraad strak staat beweegt ten opzichte van de last. De bewegingen zijn in het laatste geval afhankelijk van de grootte van het ponton en de golfslag c.q. deining. Hoe kleiner het ponton des te meer last heeft men van de golfbewegingen. Als men dus hijswerkzaamheden op het water uitvoert met behulp van een hijswerktuig op een drijvend ponton zal men de last strak moeten trekken op het juiste moment anders komen er ontzettende grote krachten op de hijsmiddelen en het hijswerktuig.
Toelichting
Men kan de situatie vergelijken met het aanslepen van een auto. Als men de sleepdraad voorzichtig strak laat komen zijn de krachten die in de sleepdraad komen een fractie van de breeksterkte van de sleepdraad. Als men echter snelheid maakt met de auto die moet slepen vóórdat de sleepdraad strak staat komen er ontzettende grote krachten op de sleepkabel en zal de sleepkabel breken.
De bediener van een hijswerktuig op een drijvend ponton zal dus over de juiste kennis en ervaring moeten beschikken m.b.t. het hijsen op het water anders zijn de gevolgen niet te overzien.
Mogelijke varianten m.b.t. hijswerkzaamheden op het water
Hierbij zijn vier situaties te onderscheiden n.l.:
In de eerste situatie geeft dit een verticale beweging van het drijvend object t.o.v. het hijswerktuig. Verder kan het drijvend object ook een slingerbeweging maken t.o.v. het hijswerktuig. In de tweede situatie geeft dit alleen extra slingerbewegingen. In de derde situatie kunnen de twee drijvende objecten zich t.o.v. elkaar verticaal bewegen en kunnen t.o.v. elkaar slingerbewegingen maken. In de vierde situatie geeft dit een verticale beweging van het hijswerktuig op het drijvend ponton t.o.v. de last op de bodem.
Bij de eerste drie situaties kan men de risico's meestal voldoende beperken door te zorgen dat men de werkzaamheden alleen uitvoert in een gebied waarbij waar men zo weinig mogelijk last heeft van de golf-, getijbewegingen en wind (beschutte plek). In de vierde situatie is men gebonden aan de locatie dus hier geldt dat men deze werkzaamheden alleen kan uitvoeren als de omstandigheden het toelaten (golfslag, deining, wind etc. beneden toegestane waarden). De vierde situatie geeft meestal de grootste risico’s omdat men vaak net voordat men moet opbreken van wege opkomend slecht weer nog hijswerkzaamheden moet verrichten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het lichten van de ankers van het werktuig dat moet opbreken.
Door de bewegingen die een schip of ponton kan maken op het water vereist het vastzetten van deze delen op alle drijvende werktuigen en speciaal de zelfvarende schepen extra zorg. Zo voorkomt men dat door levendig worden van onderdelen schade ontstaat.
De grootste risico's bij hijswerkzaamheden zijn:
het hijsen van een cutter met speciaal hijsgereedschap
Men ziet nog wel eens dat voor het hijsen van losse materialen gebruik gemaakt wordt van lege olievaten waarin hijsogen zijn gebrand. Dit kan zeer gevaarlijk zijn i.v.m. het uitscheuren van de hijsogen en/of het bezwijken van de bodem t.g.v. overbelasting of doorroesten. In deze Arbocatalogus Waterbouw benadrukken we daarom dat het verboden is om te hijsen met olievaten waarin hijsogen zijn gebrand.
De oplossing voor het veilig kan hijsen/transporteren van los materieel is om dit te doen in speciaal hiervoor ontworpen transportbakken.
Maatregelen bij onderbreking van de hijswerkzaamheden of nadat de job geklaard is
Overige maatregelen
Zie verder de specifieke maatregelen voor “Hijs- en hefgereedschappen” onder paragraaf 12.8.6.2.
Voor het hijsen bij funderingswerkzaamheden heeft de Nederlandse Vereniging Aannemers Funderingswerken (NVAF) een praktische richtlijn opgesteld. De aangesloten bedrijven in de Waterbouw die zich bezighouden met deze werkzaamheden kunnen in deze richtlijn informatie vinden over deze specifieke werkzaamheden. Verder kunnen alle andere bedrijven die weleens damwanden, palen of pijpen moeten hijsen of draglineschotten en rijplaten moeten laden, lossen of horizontaal verplaatsen hier ook veel praktische informatie vinden. De genoemde richtlijn staat op de website van de Nederlandse Vereniging Aannemers Funderingswerken (NVAF) en daarna kiezen voor “Brochure NVAF richtlijn hijsen”.
Verwijzingen naar wettelijk kader
Verwijzingen binnen Arbocatalogus
Verwijzingen algemeen
*N.B. Bovengenoemde verwijzingen zijn voor een deel gericht op de hijs- en hefmiddelen en voor deel op de werkzaamheden hiermee.
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.
Onderverdeling van deze paragraaf
Deze paragraaf is onderverdeeld in de volgende hoofditems:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
12.8.8.1 | Trekken |
12.8.8.2 | Slepen |
12.8.8.3 | Ankeren |
12.8.8.4 | Meren en ontmeren |
Begripsbepaling
In de Waterbouw komt het begrip trekken, behalve bij heel specifieke toepassingen, voor bij het aan de wal trekken van leidingen. Dit kunnen uiteinden zijn van bijvoorbeeld zinkerleidingen voor het afvoeren van baggerspecie maar ook andere soorten leidingen die niet voor eigen gebruik zijn denk hierbij aan offshore projecten.
Voor de risico's en maatregelen voor het aan de wal trekken van leidingen wordt verwezen naar hoofdstuk 19 “Leidingmaterieel” paragraaf 19.2.1.
De belangrijkste boodschap in de laatstgenoemde paragraaf is en dat geldt ook voor ander projecten waar leidingen aan de wal getrokken moeten worden dat deze werkzaamheden in de categorie gevaarlijke werkzaamheden vallen en derhalve een eigen V&G plan vereisen.
Toelichting
Sleepwerkzaamheden zijn een dagelijkse bezigheid in de Waterbouw. De aan- en afvoer van pontons en ander drijvend equipment wordt meestal via het slepen gerealiseerd.
Begripsbepaling
Bij sleepwerkzaamheden spelen onder andere de volgende factoren een grote rol:
Bovengenoemde factoren dienen goed op elkaar afgestemd te zijn anders zal men in het ene uiterste niet in staat zijn om het te slepen object in beweging te krijgen of in het andere uiterste zal de sleepverbinding breken. Het zal verder duidelijk zijn dat de locale omstandigheden zoals wind, stroming, deining, golven etc van grote invloed zijn op de uit te voeren sleepwerkzaamheden
Basiskennis en ervaring m.b.t. sleeptechniek
De leidinggevenden die betrokken zijn bij sleepwerkzaamheden dienen te beschikken over de nodige basiskennis om de bovengenoemde factoren goed te kunnen beoordelen en verder zal men dienen te beschikken over een grote dosis ervaring met deze werkzaamheden.
Afbakening van dit onderwerp in de Arbocatalogus
Wij zullen ons in deze catalogus beperken tot de belangrijkste maatregelen om de risico’s bij sleepwerkzaamheden te elimineren of te beperken tot een aanvaardbaar niveau.
Risico’s
Het grootste risico bij sleepwerkzaamheden is het breken van de sleepverbinding.
Alle overige risico’s bij het slepen gelden ook bij het meren en ontmeren. Voor deze risico’s wordt verwezen naar dat specifieke hoofdstuk.
Maatregelen
Begripsbepaling
In de Waterbouw komt het begrip “ankeren” in een aantal variaties voor t.w.:
Risico's en maatregelen afhankelijk van de uitrusting/installaties
De risico's en de maatregelen met betrekking tot het verankeren van schepen, werktuigen en pontons om deze op een bepaalde locatie te houden en die installaties aan boord hebben om de ankers zelf te laten vallen en weer binnen te halen worden hieronder behandeld.
Voor de risico's en de maatregelen van de overige ankermethoden wordt verwezen naar “meren en afmeren”. Deze laatstgenoemde verwijzing is gekozen omdat de risico's en maatregelen hoofdzakelijk te maken hebben met draden en trossen.
Risico's m.b.t. het ankeren
Het grootste risico bij het ankeren bestaat uit het beklemd raken.
Maatregelen m.b.t. het ankeren
Begripsbepaling
Op een gemeerd schip, werktuig, ponton etc. werken verschillende krachten en het meergerei dient ingericht te zijn om die krachten het hoofd te kunnen bieden. Die krachten worden in eerste instantie veroorzaakt door invloeden van buitenaf, zoals wind, stroom, zuigkrachten van passerende schepen, golven en deining. Omdat die krachten niet overal en niet altijd gelijk zijn, spreekt het vanzelf dat het meerplan van situatie tot situatie aangepast moet kunnen worden. Verder moet men ook bedacht zijn op veranderingen in situaties. Deze veranderingen kunnen te maken hebben met bijvoorbeeld het weer, de waterstand, de diepgang door laden of lossen of het teveel bewegen van het schip door het werken met eigen laadgerei etc.
Op te merken is, dat houdkracht in dwarsscheepse richting voor het grootste deel van de dwarstrossen moet komen en dat de springen zorgen voor het grootste deel van de houdkracht in lengterichting. De voor- en achtertrossen dragen maar voor een klein deel bij aan de totale meersterkte. Het heeft geen zin om een staaldraad en een kunstvezeltros of twee vezeltrossen van verschillende lengten in dezelfde richting weg te zetten. Dat heeft te maken met de verschillen in rek, die er in deze gevallen voor zorgen dat alle kracht toch slechts door één tros wordt opgevangen.
Risico's
toelichting
Bij het meren en ontmeren geldt ook vaak dat niet een manoeuvre in zijn geheel voor problemen zorgt, maar de kleine onoplettendheid, het net even niet gebruiken van de juiste beschermingsmiddelen of het even niet opgeruimd zijn van de werkplek.
Aan het werken met staaldraden en trossen zijn onder andere de volgende risico's verbonden:
Maatregelen
Maatregelen m.b.t. informatie, instructie, toezicht, communicatie, fysieke belasting, voorbereiding etc
Maatregelen m.b.t. pbm's
Maatregelen m.b.t. het beleggen van trossen en draden
Maatregelen bij het gebruik van lieren etc
Maatregelen m.b.t. het afstoppen van draden en trossen
Maatregelen om breken van trossen te voorkomen en het innemen van veilige posities
Maatregelen bij het aannemen van trossen aan de wal en bij het verhalen
Maatregelen m.b.t. controle na afmeren
Maatregelen m.b.t. technische zaken
Maatregelen als de job geklaard is
Begripsbepaling
Sleep-, ankerdraden en trossen zijn draden die gebruikt worden zoals hun naam aangeeft.
Het materiaal kan uit staaldraad, touw (sisal, kunstvezel e.a.) of kunststof bestaan. Draden en trossen voor bovengenoemde toepassingen moeten andere krachten dan hijsdraden kunnen doorstaan. Niet alleen grotere dynamische krachten, maar ook het schavielen kan voor beschadigingen of knappen zorgdragen.
Een ankerdraad mag niet knappen, ook al is de belasting meer dan het 3-voudige.
Ze moeten daarom ook als aparte draden herkenbaar zijn en niet met hijsdraden verwisseld kunnen worden.
Touwwerk en synthetische trossen
Er bestaan vele soorten touwwerk en er is een grote verscheidenheid aan synthetische trossen in de handel. Natuurlijke en synthetische vezels hebben verschillende eigenschappen. Zo zijn synthetische trossen relatief sterker dan die van natuurlijke vezels en kunnen bij dezelfde breeksterkte een aanmerkelijk kleinere omtrek hebben. Synthetische trossen hebben een langere levensduur, een laag waterabsorptievermogen en zijn goed bestand tegen bacterie- en schimmelwerking. Slijtage en beschadigingen hebben echter weer meer invloed op de sterkte bij synthetische trossen, ze kunnen weer eerder aangetast worden door bepaalde chemicaliën, smelten sneller door wrijvingswarmte en moeten niet onnodig lang aan zonlicht worden blootgesteld. Zo hebben eigenlijk alle soorten trossen hun specifieke eigenschappen en er zal niet alleen bij gebruik ervan, maar ook bij het opbergen altijd rekening mee gehouden moeten worden. Daarom blijft het zaak om het materiaal, waarmee gewerkt wordt, door en door te kennen.
Extra aandacht moet altijd besteed worden aan de kwaliteit van het materiaal dat in gebruik is. Alles moet zorgvuldig worden gecontroleerd. Touwwerk met veel rek kan van binnenuit sneller slijten dan ander touwwerk. Verpoedering tussen kardelen van synthetische trossen duidt op sterke slijtage en kan eindigen in permanente rek. Er is in dat geval sprake van verminderde sterkte en vervanging is de boodschap. Sommige trossen worden hard bij te zware belasting en dienen dan als verdacht beschouwd te worden. Synthetische trossen geven geen hoorbare waarschuwing voordat ze breken en ook zal het breken van trossen met een grote rek een gevaarlijk terugzwiepen van de uiteinden tot gevolg hebben. Het omleiden van trossen moet dan ook zoveel als mogelijk voorkomen worden. De kans dat een stijfstaande tros of sleeptros breekt is kleiner bij goede zorg, controle en onderhoud en bij juist gebruik van het materiaal. Het is echter zaak om altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat een tros breekt. Dit kan niet vaak genoeg herhaald worden.
Staaldraad
Het werken met staaldraad verdient extra aandacht omdat staaldraad een aantal eigenschappen heeft, die het werken ermee bemoeilijken. Staaldraad is moeilijker te hanteren door het gewicht en de stugheid en het veilig werken met staaldraad eist zeker vaardigheid. Reeds bij het van de rol of uit de kuil halen dient voortdurend opgelet te worden dat de draad niet gaat kinken. Een staaldraad moet nooit rechtstreeks van een trommel worden gebruikt, tenzij deze er speciaal voor is ontworpen. Er moet dus voldoende loos van de rol worden genomen en de benodigde draad dient in lange slagen aan dek gelegd te worden. Bij twijfel of er voldoende lengte is, moet de hele draad van de rol worden genomen. Het uitgeven van staaldraad moet gebeuren met een of meer slagen rond de bolder, teneinde te voorkomen dat men de controle over de draad verliest. Staaldraden worden meestal als spring gebruikt en een veel gebruikte manoeuvre is het afdraaien op het spring. Hier is behalve de goede behandeling van de draad ook een goede communicatie tussen dek en brug van groot belang. Nooit dient uit het oog verloren te worden dat de draad slechts een hulpmiddel is om te draaien en niet een middel om het schip te stoppen. Bij deze manoeuvre dienen altijd meerdere mensen aan het spring te staan.
Maatregelen
Staaldraden (geen hijsdraden) Controleer alle soorten staaldraad aan boord van drijvend materieel regelmatig op:
*Een staaldraad mag bij het halen of uitgeven niet gaan knikken
Synthetische draden
Omvang van dit hoofdstuk
In dit hoofdstuk worden alleen de gevaarlijke stoffen behandeld waarvoor geen specifieke wet- en regelgeving van toepassing is. De groep gevaarlijke stoffen waarvoor wel specifieke wet- en regelgeving van toepassing wordt apart behandeld in de Arbocatalogus. In paragraaf 12.9.4 is deze groep nader gespecificeerd.
Indeling van hoofdstuk 12.9 in paragrafen
Hoofdstuk 12.9 is ingedeeld in de volgende paragrafen:
paragraaf | Omschrijving |
---|---|
12.9.0 | Behandeling van gevaarlijke stoffen in dit hoofdstuk |
12.9.1 | Algemeen |
12.9.2 | Risico’s en maatregelen |
12.9.3 | Begrippen |
12.9.4 | Toepasselijke wetgeving en overige informatie |
12.9.5 | Registratie van gevaarlijke stoffen die men in voorraad/gebruik heeft |
12.9.6 | Gebruik van gevaarlijke stoffen |
12.9.7 | Opslag van gevaarlijke stoffen |
12.9.8 | Vervoer van gevaarlijke stoffen |
12.9.9 | Afvoer van gevaarlijke stoffen |
12.9.10 | PBM’s en overige beschermingsmiddelen m.b.t. gevaarlijke stoffen |
Begripsbepaling
Definitie
In artikel 4.1 lid a van het Arbobesluit wordt de volgende definitie gegeven van gevaarlijke stoffen:
Gevaarlijke stoffen: stoffen, mengsels of oplossingen van stoffen waaraan werknemers bij de arbeid worden of kunnen worden blootgesteld die vanwege de eigenschappen van of de omstandigheden waaronder stoffen, mengsels of oplossingen voorkomen gevaar voor de veiligheid of gezondheid kunnen opleveren
Onderscheid binnen de groep gevaarlijke stoffen
Binnen de groep van gevaarlijke stoffen kunnen we het volgende onderscheid maken:
Buiten de bovengenoemde groepen is er ook een groep gevaarlijke stoffen die specifiek het milieu belasten
Blootstelling aan gevaarlijke stoffen
De blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan onder andere plaatsvinden via:
foto van blootstelling aan gevaarlijke stoffen
Factoren die de gevolgen van blootstelling beïnvloeden
De gevolgen van de blootstelling zijn in het algemeen afhankelijk van de volgende factoren:
De gevolgen van blootstelling aan de huid zijn afhankelijk van de volgende factoren:
Gevaarlijke stoffen in de Waterbouw
In de Waterbouw komen we o.a. de volgende stoffen tegen die vallen onder de groep “gevaarlijk” voor mens,dier en/of milieu:
Welke gevaarlijke stoffen komen voor in welke fase van een project
gevaarlijke stoffen je komt ze overal tegen ook in de Waterbouw
Gevaarlijke stoffen veroorzaken afhankelijk van de soort gevaarlijke stof en de mate van blootstelling/contact/inname de volgende risico’s op korte en/of lange termijn:
De maatregelen worden op bedrijfs/projectniveau in kaart gebracht via een RI&E.
N.B. I.v.m. de registratie van gevaarlijke stoffen worden in paragraaf 12.9.5 de verschillende wetsartikelen m.b.t. de RI&E genoemd.
Basismaatregelen
Het gebruik van gevaarlijke stoffen is risicovol daarom moet de werkgever er alles aan doen om de werknemers zo min mogelijk te laten blootstaaan aan deze stoffen.
De belangrijkste maatregelen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen worden hieronder behandeld in de volgorde van de “Arbeidshygiënische strategie”.
Overige maatregelen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen
De hierboven genoemde maatregelen worden in de paragrafen 12.9.5 t/m 12.9.10 nader gespecificeerd.
Gevaarlijke stoffen
Zie voor definitie en uitleg paragraaf 12.9.1 onder kopje “begripsbepaling”.
Zuivere stoffen en preparaten/mengsels
Met zuivere stoffen worden de stoffen bedoeld die slechts één chemisch bestanddeel bevatten. Met preparaten worden mengsels of oplossingen bedoeld die bestaan uit twee of meer zuivere stoffen.
N.B. met de invoering van de richtlijn EU-GHS/CLP (zie verdere informatie over EU-GHS/CLP hieronder) spreken we niet meer van preparaten maar van mengsels.
Veiligheidsinformatiebladen (VIB’s)
Producenten en leveranciers zijn wettelijk verplicht de benodigde informatie over gevaarlijke stoffen en mengsels/preparaten voor de beroepsmatige gebruikers (werkgevers en werknemers) vast te leggen in zogenaamde “veiligheidsinformatiebladen”. Een en ander volgens een vaste indeling.
N.B.
De Engelse benaming voor een VIB is “Safety Data Sheet” (SDS).
De Amerikaanse benaming voor een VIB is Material Safety Data Sheet (MSDS)
In bijlage 27 sectie 1 is een voorbeeld aangegeven van een VIB.
Werkplekinstructiekaart
Vaak is de informatie op een Veiligheidsinformatieblad (VIB) erg technisch, met veel medische en chemische termen. Dit kan een probleem zijn. Er staat ook erg veel informatie op het VIB die helemaal niet belangrijk is voor degene die met het product moet werken. Daarom is een VIB meestal niet zo handig voor een werknemer die wil weten hoe hij veilig met het product moet omgaan.
Een werkplekinstructiekaart (WIK) die wordt opgesteld door de werkgever (of die de werkgever laat opstellen) is bestemd voor de werknemer op de werkvloer die fysiek in aanraking kan komen met de gevaarlijke stof. In een WIK wordt aangegeven wat hij moet doen om tijdens zijn normale bezigheden op de werkplek veilig met het product te kunnen werken en wat hij moet doen in een noodgeval.
Omdat er in de WIK rekening wordt gehouden met de plaats waar met het product wordt gewerkt, is de informatie vaak gerichter en begrijpelijker voor de werknemer.
De Arbowet verplicht de werkgever om de medewerkers te informeren over de risico’s van de (gevaarlijke) stoffen waarmee zij werken. Dit kan met een VIB of een werkplekinstructiekaart (WIK) waarbij zoals hierboven aangegeven de WIK meer praktisch gericht is.
voorbeeld van een werkplekinstructiekaart
Chemisch veiligheidsrapport
Het chemisch veiligheidsrapport bevat de resultaten van de chemische veiligheidsbeoordeling van een stof. Het doel van de chemische veiligheidsbeoordeling is om de risico’s die voorkomen uit de vervaardiging en/of het gebruik van een stof te beoordelen en te waarborgen dat deze risico’s afdoende worden beheerst.
De chemische veiligheidsbeoordeling moet worden uitgevoerd door:
N.B.
De Engelse benaming voor een chemisch veiligheidsrapport is “Chemical Safety Report” (CSR).
Het begrip “downstreamgebruiker” komt hieronder aan de orde.
R- en S zinnen
Op verpakkingen van alle gevaarlijke stoffen dienden tot 1 december 2010 R- en S-zinnen voor te komen, zowel bij verpakkingen voor groot- als voor kleinverbruikers. De letter R staat voor Risk (intrinsiek gevaar), terwijl de letter S voor Safety (veiligheid) staat.
R-zinnen zeggen welke eigenschappen van deze stof intrinsiek gevaar opleveren en waarvoor men zich moet hoeden (waarschuwingszinnen).
De S-zinnen bevatten de eruit voortvloeiende veiligheidsaanbevelingen. Gedragingen of werkwijzen die de kans op lichamelijke of materiële schade minimaliseren.
De R- en S-zinnen corresponderen met punt 15 van de veiligheidsinformatiebladen die bij het product worden geleverd. De nummers van de R- en S-zinnen zijn voor iedere taal gelijk. Aan de hand van de nummers kunnen de Nederlandse zinnen gevonden worden. De R- en S zinnen worden vervangen door P- en H zinnen (zie hieronder).
P- en H zinnen
Bij de invoering van het GHS in de Europese Unie (zie hieronder) wordt een nieuw systeem van indeling en etikettering van gevaarlijke stoffen gehanteerd. De R- en S-zinnen worden vervangen door H-zinnen of gevarenaanduidingen (de H van hazard) en P-zinnen of voorzorgsmaatregelen (de P van precaution). Voor zuivere stoffen zijn de nieuwe aanduidingen op de etiketten vanaf 1 december 2010 verplicht; voor mengsels vanaf 1 juni 2015.
Gevarenklassen/categorieën
De gevaarlijke stoffen worden voor de registratie/aflevering ingedeeld in een aantal klassen die afhankelijk is van het soort gevaar dat bij een bepaalde stof of mengsel/ preparaat hoort. In verband met de regelgeving vanuit Europa (REACH en EU-GHS/CLP zie informatie hieronder), die al voor een deel overgenomen is en voor het overige deel overgenomen wordt in de landelijke wetgeving, vinden er momenteel op het gebied van gevarenklassen aanpassingen plaats.
Naast de registratie wordt er voor het vervoer (ADR zie hieronder) van gevaarlijke stoffen ook een indeling in klassen gehanteerd deze laatste is echter verschillend met de indeling die gehanteerd wordt bij de registratie.
N.B.
In bijlage 27 sectie 2 en sectie 4 zijn de Gevarenklassen/categorieën volgens de EU-GHS/CLP registratie en volgens het ADR aangegeven.
Gevaarssymbolen
Gevaarssymbolen zijn specifieke pictogrammen waarmee categorieën gevaarlijke stoffen op het etiket van een verpakking kunnen worden aangeduid. De EU hanteert voor de registratie een aantal ”gevaarsymbolen” met de daarbij behorende categorie voor de aanduiding van het gevaar van bepaalde stoffen. Een en ander vastgelegd in de regels van EU-GHS/CLP (zie hieronder). Ook hier geldt weer dat de gevaarssymbolen die gebruikt worden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (ADR zie hieronder) verschillen met symbolen die voor de registratie/aflevering van stoffen worden gebruikt.
N.B.
In bijlage 27 in sectie 2 en sectie 4 zijn de gevaarssymbolen volgens EU-GHS/CLP en volgens het ADR
aangegeven.
In bijlage 27 sectie 3 staan de nieuwe symbolen volgens EU-GHS/CLP met daarnaast de oude symbolen die van toepassing zijn/waren voor de etiketten volgens de oude wetgeving.
voorbeeld van een gevaarssymbool
Gevaars/afleveringsetiket voor gevaarlijke stoffen
Producenten en leveranciers zijn wettelijk verplicht gevaarlijke stoffen en mengsels/preparaten af te leveren met een gevaarsetikettering volgens voorgeschreven richtlijnen. Hierdoor kan de gebruiker direct zien wat voor soort en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen hij ontvangt, wat hiervan de gevaren zijn en welke beschermende maatregelen hij moet nemen.
N.B. In bijlage 27 sectie 5 is een voorbeeld aangegeven van een gevaars/afleveringsetiket.
Werkpleketiket
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij het verdunnen van een stof of mengsel/preparaat, bevat de verpakking van dit nieuwe mengsel/preparaat geen gevaarsetiket. In het geval dat het nieuwe mengsel/preparaat gevaarlijk is, moet de werkgever zelf een etiket opstellen en aanbrengen dat informatie bevat over de gevaren van een stof of mengsel/preparaat en de te nemen beschermende maatregelen. Dit zelf opgestelde etiket wordt in deze paragraaf “werkpleketiket” genoemd.
“Downstream” gebruikers
Volgens de Europese richtlijnen is een downstream gebruiker: “elke in de EU gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een fabrikant of importeur, die een stof, als zodanig of in een mengsel/preparaat, gebruikt bij industriële activiteiten of beroepsactiviteiten”.
Stoffenregister
Van alle gevaarlijke en schadelijke stoffen in een bedrijf, die overeenkomstig de geldende wet- en regelgeving ingedeeld zijn in één van de daarvoor categorieën, moet aantekening worden gehouden in een daartoe geëigend register.
Europese wetgeving
In Nederland geldt de Europese wetgeving op het gebied van gevaarlijke stoffen en mengsels/preparaten. Deze wetgeving is op- of overgenomen in de Nederlandse wetgeving. Een aantal belangrijke verordeningen en richtlijnen uit Europa worden hieronder genoemd.
REACH
Belangrijke wetgeving op het gebied van gevaarlijke stoffen en mengsels/preparaten is de verordening (EG) nr. 1907/2006, REACH. “REACH” staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie van Chemische stoffen.
Een van de uitgangspunten van REACH is de (eigen) verantwoordelijkheid van de industrie om meer gegevens over de gevaren en eigenschappen van de gefabriceerde stoffen te verzamelen en centraal te registreren. Hierdoor komt er meer informatie beschikbaar. In REACH zijn ook de regels vastgelegd waaraan een VIB moet voldoen. N.B. met de invoering van EU-GHS/CLP (zie hieronder) is/wordt REACH ook weer aangepast.
EU-GHS/CLP
Het Globally Harmonized System of Classification and Labelling of Chemicals (GHS) is een door experts van de Verenigde Naties uitgedacht systeem om wereldwijd tot harmonisering te komen van criteria voor het indelen van gevaarlijke stoffen en mengsels voor transport, consumenten, werknemers en hulpdiensten. De systematiek richt zich op gezondheidsrisico’s, milieurisico’s en fysische risico’s. Ook het harmoniseren van de communicatie van deze risico’s via bijvoorbeeld etiketten en VIB’s valt onder de doelstelling van het GHS.
De Europese Unie introduceert momenteel de Europese variant van dit systeem onder de naam EU-GHS/CLP. CLP staat voor “Classification, Labeling and Packaging Regulations. Dit systeem neemt gedeeltelijk de taken over van de Stoffenrichtlijn en Preparatenrichtlijn (zie hieronder).
Stoffenrichtlijn
De richtlijn 67/548 EEG regelt de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen. Deze richtlijn wordt ook wel de stoffenrichtlijn genoemd.
(N.B. zie ook opmerking onder EU-GHS/CLP hierboven)
Preparatenrichtlijn
De richtlijn 1999/45/EG regelt de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten en de onderlinge aanpassing van bijzondere bepalingen betreffende sommige preparaten die gevaar kunnen opleveren ongeacht of zij al dan niet als gevaarlijk zijn ingedeeld in de zin van deze richtlijn. Deze richtlijn wordt ook wel de preparatenrichtlijn genoemd.
(N.B. zie ook opmerking onder EU-GHS/CLP hierboven)
ADR
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is in Europa geregeld in het “Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route’(ADR).
Buiten het vervoer over de weg kennen we ook de volgende specifieke wet- en regelgevingen c.q. technische voorschriften m.b.t. de overige vervoersmogelijkheden:
DSD/DPD
Bestaand regelgeving in Europa die is/wordt vervangen door de nieuwe regelgeving REACH en EU-GHS/CLP. De verschillen tussen CLP en DSD/DPD zijn het gevolg van de integratie van de terminologie, indelingscriteria en etiketteringselementen van het wereldwijd geharmoniseerde systeem van de Verenigde Naties (UN GHS) en van procedures die zijn overgenomen uit de REACH-verordening.
CAS-nummer
Een CAS-nummer is een unieke numerieke “identifier” voor chemische elementen, polymeren en legeringen. CAS staat voor Chemical-Abstract-Service.
Grenswaarde
De grenswaarde is een maatstaf om te bepalen of men veilig kan werken met bepaalde stoffen.
De grenswaarde van een stof geeft aan dat bij een blootstelling boven deze grens de gezondheid in gevaar komt. Blijft de concentratie aan de gevaarlijke stof beneden de grenswaarde, dan zijn werknemers over het algemeen voldoende beschermd. Als de concentratie zich in de buurt van de grenswaarde bevindt, dan is het goed om maatregelen te nemen. Is de concentratie hoger dan de grenswaarde, dan is het werken met gevaarlijke stoffen onveilig. Werkgevers zijn in dat geval verplicht om de concentratie te verlagen.
De verantwoording voor het vaststellen van de private grenswaarden ligt bij de Werkgevers.
N.B. zie opmerking over private- en publieke wettelijke -grenswaarden hieronder
Sinds 1 januari 2007 is in Nederland een aangepast grenswaardenstelsel ingevoerd. Daarmee vervalt het vroegere stelsel van MAC-waarden (maximaal aanvaarde concentratie op de werkplek).
Werkgevers en werknemers zijn nog meer dan voorheen zelf verantwoordelijk voor het veilig omgaan met stoffen op de werkplek.
Werkgevers moeten nu zelf grenswaarden vaststellen, tot een niveau dat geen schade aan de gezondheid van werknemers kan ontstaan. Deze private grenswaarden van de bedrijven vormen het uitgangspunt van het nieuwe stelsel. Daarnaast vult het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het stelsel aan met publieke, wettelijke grenswaarden.
SZW stelt publieke grenswaarden vast voor de volgende stoffen:
De wettelijke grenswaarden zijn/worden opgenomen in bijlage
XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling. In de lijst gemerkt “A” van bijlage XIII staan grenswaarden voor de niet-kankerverwekkende stoffen en in de lijst gemerkt “B” staan grenswaarden voor de kankerverwekkende stoffen.
Volgens het Arbobesluit (AB art. 4.1 lid b) is de definitie van de grenswaarde:
N.B. De concentratie van een in de lucht aanwezige stof wordt uitgedrukt in mg/m3.
Dit is vanzelfsprekend voor vaste stoffen en vloeistoffen, maar ook de concentratie van gassen en dampen wordt tegenwoordig met deze eenheid aangeduid. Sinds 1997 wordt de andere eenheid om concentraties te benoemen, ppm (parts per million) officieel niet meer gebruikt.
Opname van gevaarlijke stoffen via de huid
Onder paragraaf 12.9.1 worden de risico’s genoemd van blootstelling aan gevaarlijke stoffen via de huid. Hier wordt nog eens benadrukt dat dit een onderschat risico is. Vaak wordt gedacht dat de huid een goede barrière is voor diverse stoffen. In principe beschermt de huid ook tegen het binnendringen van stoffen. Echter voor bepaalde stoffen is de huid ‘zo lek als een mandje’. Als de huid een belangrijke opname route is voor een bepaalde gevaarlijke stof wordt dit in de bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling aangegeven door de letter “H” te vermelden achter de grenswaarde. Bij het gebruik van deze gevaarlijke stoffen dient de huid daarom extra beschermd te worden.
CPR-richtlijnen
Met ingang van 1 juni 2004 werd de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS) benoemd door het kabinet.
Tevens is de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR) opgeheven. De CPR bracht publicaties uit, de CPR-richtlijnen, die veelvuldig werden gebruikt bij vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer en binnen de werkterreinen van de arbeidsveiligheid, transport-veiligheid en de brandveiligheid. De CPR-richtlijnen zijn omgezet naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). Zie verder onder Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS)
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS)
In 2004 is de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen ingesteld. In 2005 is de raad gestart met het omzetten van de CPR-richtlijnen naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). Deze richtlijnen zullen uiteindelijk alle veelgebruikte CPR-richtlijnen vervangen.
CPR-richtlijnen zijn de richtlijnen die door de Commissie voor Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen waren opgesteld. De CPR-richtlijnen zijn inmiddels grotendeels opgenomen in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen.
De belangrijkste publicatie in de reeks Gevaarlijke stoffen voor de Waterbouw is de PGS 15 “Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen”.
Welke wetgeving buiten de Arbowetgeving is van toepassing op een specifieke gevaarlijke stof en in welke fase? Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden omdat afhankelijk van de (bedrijfsmatige) activiteit verschillende wetgeving van toepassing is en verder is er voor bepaalde gevaarlijke stoffen specifieke wetgeving. Een en ander is in onderstaande tabellen aangegeven.
Tabel 1: Indeling van de wet- en regelgeving van gevaarlijke stoffen per activiteit
Activiteit | Wetgeving | opmerkingen |
---|---|---|
registratie | Wet Milieubeheer (WM) hoofdstuk 9 De registratie van gevaarlijke stoffen door fabrikanten/leveranciers en de regelgeving m.b.t. VIB’s is geregeld via de Europese wetgeving “REACH” die opgenomen is/wordt in de WM. | Invoering begonnen in 2010 en afhankelijk van tonnage in 2018 volledig ingevoerd (zie voor verdere specificatie tabel 4) |
gebruik | Wet Milieubeheer (WM) hoofdstuk 9 Het gebruik van gevaarlijke stoffen (o.a. classificatie, etikettering en verpakking) is geregeld via de Europese wetgeving “EU-GHS/CLP” die opgenomen is/wordt in de WM | Invoering begonnen in 2010. Tot 2015 mogen mengsels nog met informatie volgens de regels van de Wms (Wet milieugevaarlijke stoffen) geleverd worden. (zie voor verdere specificatie tabel 4) |
vervoer | Wet vervoer gevaarlijke stoffen Wvgs. Via deze wet wordt uitvoering gegeven aan de Internationale en Europese wetgeving m.b.t. vervoer gevaarlijke stoffen zoals het ADR, RID, ADN, IMDG etc. | Voor vervoer over de weg wordt verwezen naar het ADR |
opslag | Zowel WM, Arbowet en Arboreglement | Regelgeving verwerkt in richtlijn PGS 15 |
afvoer | Wet milieubeheer (WM) hoofdstuk 10 Waterwet Wet voorkoming verontreiniging door schepen (WVVS) Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart | Via de WVVS wordt o.a. uitvoering gegeven aan de Nederlandse verdragsverplichtingen die voortvloeien uit het verdrag MARPOL 73/78 en de implementatie van Europese regelgeving gericht op voorkoming van verontreiniging door schepen |
Tabel 2: Gevaarlijke stoffen waarvoor specifieke wet- en regelgeving van toepassing is en die in de Arbocatalogus apart behandeld worden.
Omschrijving van gevaarlijke stof(fen) | Toepasselijke wet- en regelgeving/richtlijnen | Verwijzing binnen Arbocatalogus Waterbouw |
---|---|---|
Verontreinigingen in de (water)bodem | Waterwet Wet bodemverontreiniging | Zie paragraaf 7.2.5, 16.2.2, 16.2.3, 17.2.3 en 17.2.4 |
Radioactieve stoffen | Kernenergiewet | Zie paragraaf 14.2 |
Explosieven (civiel gebruik) | Wet explosieven voor civiel gebruik | Zie paragraaf 21.3 |
Explosieven (ruiming) | BEOORDELINGSRICHTLIJN voor het Procescertificaat “Opsporen Conventionele Explosieven (OCE)” | Zie paragraaf 21.4 |
Asbest | Asbestverwijderingsbesluit 2005 | Zie paragraaf 13.2.11.2 |
Tabel 3: Gevaarlijke stoffen die apart behandeld worden in de Arbcatalogus maar die niet genoemd zijn in bovenstaande tabel
Omschrijving van gevaarlijke stof(fen) | Verwijzing binnen Arbocatalogus Waterbouw |
---|---|
CFK’s | 7.4.2 en 14.6 |
Lasrook | 12.4.3.1 |
Fosfaten | 14.1.1 |
Vluchtige organische stoffen | 14.3 |
Giftige-, brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen/gassen/dampen in besloten ruimten | 21.6 |
Uitlaatgassen | 14.7 |
(Grove) stof, kwarts, fijn stof | 21.7 |
Brandstoffen | 22.2 |
Gas en zuurstof | 22.3 |
Tabel 4: De invoering van de verschillende nieuwe wetgevingen m.b.t. gevaarlijke stoffen
Tabel 5: Samenhang tussen oude en nieuwe wetgeving m.b.t. gevaarlijke stoffen
Voor het opstellen van een actueel register voor gevaarlijke stoffen zal in eerste instantie een inventarisatie van de aanwezige gevaarlijke stoffen moeten plaatsvinden. Vervolgens dient men te controleren of van elke stof een actueel veiligheidsinformatieblad aanwezig is. Is dat niet het geval, dan zal men dit bij de leverancier moeten opvragen. Daarna volgt een registratie van gegevens die afhankelijk is van de soort gevaarlijke stof. Een en ander wordt gespecificeerd in de maatregelen hieronder.
Maatregelen
Het gebruik van gevaarlijke stoffen in de Waterbouw
De aangesloten bedrijven in de Waterbouw zijn m.b.t. gevaarlijke stoffen eindgebruikers (downstream gebruikers). Dit wil zeggen dat we in de Waterbouw geen gevaarlijke stoffen produceren en verhandelen maar deze alleen gebruiken voor het bedrijfsproces en tijdens het onderhoud.
N.B. Onder het gebruik van gevaarlijke stoffen worden ook de werkzaamheden gerekend die verband houden met aftappen, overtappen, mengen etc.
Informatie aan te leveren door leverancier gevaarlijke stoffen
De leverancier is wettelijk verplicht de volgende informatie aan te geven op de verpakking en mee te sturen met leveranties van gevaarlijke stoffen:
Rubrieknr. | Omschrijving van rubriek |
---|---|
1 | Identificatie van de stof of het mengsel en van de onderneming (fabrikant/leverancier) |
2 | Identificatie van de gevaren |
3 | Samenstelling en informatie over de bestanddelen |
4 | Eerstehulpmaatregelen |
5 | Brandbestrijdingsmaatregelen |
6 | Maatregelen bij accidenteel vrijkomen van de stof of het mengsel |
7 | Hantering en opslag |
8 | Maatregelen ter beheersing van blootstelling / persoonlijke bescherming |
9 | Fysische en chemische eigenschap |
10 | Stabiliteit en reactiviteit |
11 | Toxicologische informatie |
12 | Ecologische informatie |
13 | Instructies voor verwijdering |
14 | Informatie met betrekking tot het vervoer |
15 | Regelgeving |
16 | Overige informatie |
In bijlage 27 sectie 1 is een voorbeeld aangegeven van een VIB. |
Maatregelen
Opslag van gevaarlijke stoffen volgens de richtlijn PGS 15.
De gevaarlijke stoffen die men in voorraad houdt bij een bepaalde werkplek dienen veilig opgeslagen te worden. Voor de opslag van de meeste verpakte gevaarlijke stoffen geldt de richtlijn PGS 15. Dit is een richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Deze richtlijn is gebaseerd op de regelgeving aan de wal maar kan waarvan toepassing ook gebruikt worden voor veilige opslag aan boord van werktuigen en schepen tenzij dit wordt “overruled” door specifieke wet- en/of regelgeving op dit gebied. Het laatste punt is bijvoorbeeld van toepassing bij verfopslagplaatsen aan boord van schepen.
De richtlijn PGS 15 omvat de volgende onderwerpen:
0. Inleiding
container voor opslag gevaarlijke stoffen
Indeling van gevaarlijke stoffen in richtlijn PGS 15
De indeling van de gevaarlijke stoffen in richtlijn PGS 15 is gebaseerd op de vervoerwetgeving (ADR)
Verpakkingsgroep
De gevaarlijke stoffen zijn conform het ADR tijdens het vervoer ingedeeld in de volgende verpakkingsgroepen:
Uitzonderingen op de opslag volgens de richtlijn PGS 15
De meeste gangbare gevaarlijk stoffen die we in de Waterbouw gebruiken vallen onder de richtlijn van de PGS 15 er zijn echter ook uitzonderingen.
De belangrijkste uitzonderingen van gevaarlijke stoffen die ook in de Waterbouw gebruikt worden zijn onder andere de volgende gevaarlijke stoffen:
Deze gevaarlijke stoffen vallen onder specifieke wet- en regelgeving ook m.b.t. de opslag hiervan.
Verder zijn er voor de verschillende gevarenklassen minimum voorwaarden aangegeven waarboven de richtlijn PGS 15 van toepassing is. Als de voorraad van een bepaalde gevaarlijke stof en ook de gezamenlijke voorraad van een aantal verschillende soorten gevaarlijke stoffen kleiner is dan de aangegeven minimum voorraad dan is de richtlijn PGS 15 niet van toepassing. Dit laatste gegeven is misschien van toepassing op bepaalde locaties aan de wal en kleinere werktuigen waar men maar heel weinig gevaarlijke stoffen aan boord heeft. Voor de meeste andere locaties aan de wal en werktuigen wordt hier weinig rekening mee gehouden en wordt de richtlijn PGS 15 standaard toegepast.
Soorten opslagruimten voor gevaarlijke stoffen die men tegenkomt in de Waterbouw
Het ontwerpen, opzetten en inrichten van genoemde specifieke ruimten en de aanschaf van de genoemde specifieke kasten en containers gebeurt in principe via specialisten van de respectievelijke bedrijven of specialisten van derden. In de Arbocatalogus zullen we ons daarom beperken tot het feit dat het bij elke werknemer bekend moet zijn dat gevaarlijke stoffen aan boord en aan de wal opgeslagen moeten worden in specifieke ruimten, kasten, containers etc.. Verder is het wel van belang voor alle werknemers dat men weet welke stoffen er bij elkaar mogen worden opgeslagen in zo’n specifieke ruimte, kast of container. Deze informatie wordt behandeld in de volgende alinea.
Gescheiden opslag van gevaarlijke stoffen
De aanleiding voor de gescheiden opslag van gevaarlijke stoffen kan gebaseerd zijn op de volgende feiten t.w.:
Gevaarlijke stoffen die gescheiden worden opgeslagen vanwege het volume en/of risico
In de Waterbouw worden de volgende gevaarlijke stoffen vaak gescheiden opgeslagen vanwege het volume dat deze stoffen innemen met daarbij waarvan toepassing de risico's die bij een betreffende gevaarlijke stof horen:
Opslag van brandstof en smeerolie in tanks
De brandstof en smeerolie in de schepen en werktuigen wordt opgeslagen in de daarvoor in de constructie aangebrachte tanks. Deze tanks met vul- en losvoorzieningen en ontluchtingen voldoen aan de wet- en regelgeving zoals gesteld bij de bouw van het werktuig/schip. Voor losse tanks bij kantoren, werkplaatsen en stort geldt in principe hetzelfde als deze volgens daarvoor geldende wet- en regelgeving zijn aangeschaft. Zie voor opslag van brandstof verder paragraaf 22.2.
Opslag van vaten met smeerolie en vetten
Indien meerdere vaten smeerolie en vetten in voorraad moeten worden gehouden zal hiervoor een veilige plaats worden uitgezocht aan boord of aan de wal. Dit kan zowel in de open lucht zijn (aan de wal of aandek van een werktuig/schip) als in een overkapte ruimte (onder een overkapping, in een container, onderdeks etc.). Deze vaten worden normaal gesproken in de Waterbouw gescheiden opgeslagen van de overige gevaarlijke stoffen. De belangrijkste maatregel hierbij is dat eventuele lekkage wordt opgevangen in een lekbak. Verder is afscherming van de weersinvloeden aan te bevelen om doorroesten van de vaten te voorkomen. Aan boord van werktuigen/schepen is ook het stuwen nog een factor waar men rekening mee moet houden.
Gas- en zuurstofflessen
Gas- en zuurstof wordt in de Waterbouw veel gebruikt voor het snijbranden. De gas- en zuurstofflessen worden altijd separaat van andere gevaarlijke stoffen opgeslagen. Voor de opslag van gas- en zuurstof zie paragraaf 22.3
Verfvoorraad
Aan boord van de werktuigen/schepen vindt men meestal een behoorlijke voorraad aan verf en aanverwante middelen (oplosmiddelen etc.). Hiervoor wordt bij de bouw van het werktuig/schip een specifieke locatie ingericht die voldoet aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving (schepenwet/besluit, /binnenvaartwet/besluit etc.)
Koelwatertoevoeging
De koelwatertoevoeging wordt aan boord van de schepen vanwege de hoeveelheid ook vaak separaat van de andere gevaarlijke stoffen opgeslagen. Meestal is bij deze stoffen opvang van eventuele lekkage en ventilatie voldoende (voor de juiste maatregelen zie veiligheidsinformatieblad).
Reinigingsmiddelen
Voor de machinekamer heeft men meestal een behoorlijke voorraad reinigingsmiddelen (ontvetters etc.) die vaak separaat worden opgeslagen. Voor de opslag van deze stoffen de maatregelen volgen die zijn aangegeven op het veiligheidsinformatieblad. Hierbij vooral letten op de informatie over brandgevaar, de opvang van eventuele lekkage en ventilatie.
Overige gevaarlijke stoffen
De overige gevaarlijke stoffen, die wat volume betreft meestal in een niet al te grote ruimte passen, worden vaak in één of meerdere specifieke ruimtes geplaatst. Denk hierbij aan specifieke ruimtes of magazijnen aan de wal of aan boord, Verder wordt hierbij ook vaak gewerkt met specifieke brandvertragende kasten en/of speciaal ingerichte containers voor gevaarlijke stoffen.
Bij de opslag van deze groep “overige gevaarlijke stoffen” dient men dus de regelgeving van de PGS 15 m.b.t. aparte vakken en gescheiden opslag goed op te volgen. Zie voor de opslag van deze groep gevaarlijke stoffen de volgende alinea.
Gevaarlijke stoffen die gescheiden moeten worden opgeslagen volgens wet- en regelgeving
Het wel of niet gescheiden opslaan van gevaarlijke stoffen is afhankelijk van de classificatie van een bepaalde gevaarlijke stof. De PGS 15 is voor de indeling en definiëring van gevaarlijke stoffen met uitzondering van CMR-stoffen aangesloten bij de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De classificatie van gevaarlijke stoffen vindt plaats conform de Europese overeenkomst ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route). Het ADR kent dertien klassen van gevaarlijke stoffen. In de hieronder aangegeven tabel zijn deze klassen omschreven en voorzien van voorbeelden.
N.B. de hierna genoemde indeling van klassen voor opslag volgens het ADR wijkt af van de indeling volgens EU-GHS die van toepassing is bij gebruik van gevaarlijke stoffen (informatie van fabrikant/leverancier). N.B. zie bijlage 27 sectie 2 en sectie 4 voor specificaties.
ADR klassen van gevaarlijke stoffen
ADR klasse | omschrijving | voorbeelden |
---|---|---|
1 | ontplofbare stoffen en voorwerpen | zwart buskruit, springstoffen, ontstekers, vuurwerk |
2 | gassen | propaan, zuurstof, stikstof, argon, kooldioxide, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) |
3 | brandbare vloeistoffen | bepaalde oplosmiddelen, inkten, harsoplossingen, aardolieproducten |
4.1 | brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand | wrijvingslucifers, zwavel, metaalpoeders |
4.2 | voor zelfontbranding vatbare stoffen | fosfor (wit of geel), diethylzink |
4.3 | stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen | magnesiumpoeder, natrium, calciumcarbide |
5.1 | oxiderende stoffen | kaliumpermanganaat, natriumchloraat |
5.2 | organische peroxiden | dicumyl peroxide, di-propionyl peroxide |
6.1 | giftige stoffen | chloroform, arseen, kaliumcyanide, pesticiden |
6.2 | infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen) | bacteriën, virussen, parasieten, schimmels, ziekenhuisafval |
7 | radioactieve stoffen | uranium-238, kobalt-60 |
8 | bijtende stoffen | natriumhydroxide, zwavelzuur, zoutzuur |
9 | diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen | polychloorfenolen, lithiumbatterijen, aquatoxische stoffen, genetisch gemodificeerde organismen |
Gescheiden opslag van gevaarlijke stoffen in de praktijk
In de hieronder staande tabel “Combinaties klassen in opslag” wordt aangegeven welke gevaarlijke stoffen gescheiden moeten worden opgeslagen
Uitsluitingen m.b.t. gebruik van onderstaande tabel
Voordat wordt aangegeven welke gevaarlijke stoffen gescheiden moeten worden opgeslagen volgt eerst opgave over een aantal uitsluitingen m.b.t. gebruik van de genoemde tabel.
De hierna genoemde klassen gevaarlijke stoffen mogen niet in de hierna genoemde opslagvoorziening (zie onderstaande tabel “combinaties klassen in opslag”) aanwezig zijn :
Combinaties klassen in opslag
Gevaar conform de klasse zonder bijkomend gevaar | Klasse 3 | Klasse 5.1 | Klasse 6.1 CMR | Klasse 8 | Klasse 9 | Overige chemicaliën (H9 Wm + ongevaarlijk) |
---|---|---|---|---|---|---|
Klasse 3 (brandbare vloeistoffen) | - | V | B* of V | B | B | - |
Klasse 5.1 (oxiderende stoffen) | V | - | B* | B | B | - |
Klasse 6.1 (giftige stoffen) CMR stoffen | B* of V | B* | - | B* | B* | -* |
Klasse 8 (bijtende stoffen | B | B | B* | B | B | - |
Klasse 9 (alleen de milieugevaarlijke stoffen) | B | B | B* | B | - | - |
Overige chemicaliën (H9 Wm + ongevaarlijk) | - | - | -* | - | - | - |
Verklaring van de letters en tekens die gebruikt zijn in de bovenstaande tabel
V= De V in bovenstaande tabel geeft volgende aan:
Opslag van te scheiden stoffen in aparte vakken.
B= De B in bovenstaande tabel geeft volgende aan:
Gescheiden opslag tenzij is beoordeeld dat de stoffen niet met elkaar reageren of dat beide stoffen als vaste stof zijn ingedeeld. Voor de beoordeling (B) wordt in principe uitgegaan van de informatie zoals die in de Veiligheidsinformatiebladen (VIB, SDS of MSDS) wordt vermeld; voor generieke producten kan ook gebruik worden gemaakt van informatie zoals vermeld in het Chemiekaartenboek.
- = Het teken - in bovenstaande tabel geeft volgende aan:
Gescheiden opslag niet noodzakelijk
* = Het teken * in bovenstaande tabel geeft volgende aan:
Stoffen van klasse 6.1 verpakkingsgroep I moeten in een apart brandcompartiment,of een part deel van een brandcompartiment (aan drie zijden afgescheiden met een muur met een BDBO van ten minste 30 minuten) of met een 5 meter vrije zone worden opgeslagen. In afwijking hier van is opslag in aparte vakken toegestaan indien deze stoffen niet hoger dan 1,80 m worden opgeslagen en indien het UN-goedgekeurde verpakking betreft (ADR schrijft voor deze verpakkingsgroep voor dat verpakkingen getest moeten zijn op een valhoogte van 1,80 m en dat de verpakking daarbij geen lekkage mag vertonen) en dat het vak waar deze stoffen zijn opgeslagen zodanig moet zijn gekenmerkt dat de medewerkers zich extra bewust zijn van de gevaren. Voor de overige giftige stoffen is het gewenst om, waar mogelijk, vakscheiding aan te houden met stoffen van klasse 3.
N.B. Opmerking over gescheiden opslag in brandveiligheidskasten.
In de Waterbouw wordt vaak gewerkt met brandveiligheidskasten. Voor deze brandveiligheidskasten de codes in bovengenoemde tabel als volgt interpreteren:
De “V” in bovengenoemde tabel geeft aan; opslaan in een aparte brandveiligheidskast.
De “B” in bovengenoemde tabel geeft aan; opslaan in een aparte opvangbak in de kast, tenzij is beoordeeld dat stoffen niet met elkaar reageren
De “B*” in bovengenoemde tabel geeft aan; opslaan in een aparte opvangbak in de kast.
Het “-” teken - in bovenstaande tabel geeft aan: gescheiden opslag niet noodzakelijk
Het “*” teken in bovenstaande tabel geeft aan: opslaan in een aparte opvangbak in de kast.
De combinatie van “B* of V” in de tabel als volgt interpreteren: gevaarlijke stoffen van de klassen 3 en 6.1 waar mogelijk niet opslaan in dezelfde brandveiligheidskast.
Men kan in deze brandveiligheidskasten geen grote hoeveelheden van een specifieke gevaarlijke stof opslaan dus zullen de hoeveelheden vaak onder de grens vallen waarvoor de PGS 15 van toepassing is. Er is eerder aangegeven dat in de Waterbouw in de meeste gevallen, ongeacht de hoeveelheid van een specifieke gevaarlijke stof, de PGS 15 wordt toegepast. Voor deze brandveiligheidskasten kan hiervan echter op bepaalde punten, waar van toepassing en in overleg met een deskundige, worden afgeweken.
Een nadeel van de beperkte opslagcapaciteit (inhoud) in deze brandveiligheidskasten is dat bij gevaarlijke stoffen die dampen kunnen ontwikkelen men altijd verzekerd moet zijn van een goede afzuiging.
foto van brandveiligheidskast met opvangbakken
In bijlage 27 sectie 6 is bovenstaande tabel visueel (m.b.v. symbolen) weergegeven. N.B. Het vaststellen welke stoffen wel en niet bij elkaar mogen worden opgeslagen blijft echter moeilijk voor een leek en kan snel leiden tot fouten. Wij adviseren daarom om vooraf door een specialist uit te laten zoeken welke gevaarlijke stoffen, in welke ruimte, waar van toepassing bij elkaar en onder welke omstandigheden mogen worden opgeslagen. Deze informatie zo eenvoudig mogelijk met symbolen en/of productnamen/korte teksten aanbrengen bij, in, of op de desbetreffende ruimte.
Maatregelen
gevaarlijke stoffen in een opvangbak
gevaarlijke stoffen op een opvangbak
opvangbak in een stelling
N.B. Voor het downloaden richtlijn PGS 15 - toets onder kopje “Publicaties” de tekst “Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen” in.
De regels die gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in Nederland zijn verdeeld over twee wetten, te weten de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) voor alle vervoer over land en water en de Wet luchtvaart. Specifieke (technische) voorschriften per soort vervoer zijn opgenomen in op deze wetten gebaseerde regelingen. Per soort vervoer zijn de internationale regels opgenomen en van toepassing gemaakt in de nationale wetgeving. Daarmee zijn de internationale regels van kracht binnen Nederland. Hieronder vindt men voor de meest geraadpleegde regelgeving, de technische voorschriften.
voorbeeld van een gevaars- en stofidentificatienummer van een gevaarlijke stof tijdens wegtransport
Welke werkzaamheden worden in de Waterbouw uitgevoerd m.b.t. vervoer gevaarlijke stoffen
Voor de bedrijven in de Waterbouw is het vervoer van gevaarlijke stoffen geen hoofdactiviteit maar we hebben er wel regelmatig mee te maken. De belangrijkste werkzaamheden in dit verband zijn:
Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS)
Belangrijke items voor de Waterbouw in deze wet zijn o.a.
artikel 2 over de reikwijdte van de wet en artikel artikel 6
over regels m.b.t. algemene bepalingen. In de hieronder volgende artikelen zijn de belangrijkste items voor de Waterbouw onderstreept.
In artikel 2 lid 1 staat :
Deze wet is van toepassing op:
a.
het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren;
b.
het ten behoeve van vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen;
c.
het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden;
d.
het ten behoeve van het vervoer beladen van een container of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;
e.
het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer;
f.
het verpakken van gevaarlijke stoffen ten behoeve van het vervoer daarvan;
g.
het ten behoeve van het vervoer vullen van een daarvoor bestemde container, tank, verpakking of vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit;
h. het exploiteren van een container, tank, verpakking of vervoermiddel ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
i.
het ontvangen van gevaarlijke stoffen tijdens of aansluitend op het vervoer;
j.
de overige met het vervoer van gevaarlijke stoffen rechtstreeks samenhangende handelingen, waaronder de beveiliging van de vervoersketen, voor zover daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 3, regels zijn gesteld.
Artikel 6 van de “Wet vervoer gevaarlijke stoffen”
In artikel 6 van de WVGS staat:
De regels, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, kunnen onder meer betrekking hebben op:
a.
eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van vervoermiddelen, waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
b.
keuring van vervoermiddelen als bedoeld in onderdeel a;
c.
aanduidingen die de vervoermiddelen bij het vervoeren van daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevaarlijke stoffen, zowel in beladen als in lege, ongereinigde toestand, dienen te voeren;
d.
het verwijderen of bedekken van aanduidingen als bedoeld in onderdeel c, na het lossen en reinigen of ontgassen van het vervoermiddel;
e.
reinigen van vervoermiddelen waarmee gevaarlijke stoffen zijn vervoerd;
f.
onderzoek van gevaarlijke stoffen naar hun eigenschappen;
g.
eisen ten aanzien van de verpakking van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van de daarbij behorende inrichting of uitrusting, en het testen of keuren daarvan;
h.
aanduidingen of aanwijzingen op de verpakking, bedoeld in onderdeel g;
i.
deskundigheid van personen die handelingen met gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verrichten, afgifte van vakbekwaamheidscertificaten en erkenning van vakbekwaamheidscertificaten afgegeven in andere landen;
j.
vervoeren van gevaarlijke stoffen onder bepaalde meteorologische omstandigheden;
k.
vervoeren van gevaarlijke stoffen door tunnels;
l.
eisen ten aanzien van constructie, inrichting en uitrusting van inrichtingen of werktuigen met behulp waarvan gevaarlijke stoffen worden geladen of gelost;
m.
keuring van de inrichtingen of werktuigen, bedoeld in onderdeel l;
n.
melding voorafgaande aan het verrichten van een handeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.
distributie van gevaarlijke stoffen
Maatregelen
In hoofdstuk 14 “Milieubescherming” worden m.b.t. “Afvalverwijdering” de volgende items aangestipt:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
14.4 | Afvalverwijdering |
14.4.1 | Gevaarlijk afval |
14.4.2 | Klein chemisch afval |
14.4.3 | Afvalstoffen op zee |
14.4.4 | Het olie journaal |
14.4.5 | Olie opvang |
Hieronder komen m.b.t. dit onderwerp de volgende items aan de orde:
paragraaf | omschrijving |
---|---|
12.9.9.1 | Begrip chemisch afval |
12.9.9.2 | Verschillende wetgevingen die betrekking hebben op de afvoer van gevaarlijke stoffen |
12.9.9.3 | Maatregelen m.b.t de afvoer van gevaarlijke stoffen |
Onder chemisch afval vallen onder andere de volgende producten:
(N.B. e.e.a. volgens Nederlandse wet- en regelgeving)
Accu’s
Koelvloeistoffen
Batterijen
Oliën en vetten
Verf en toebehoren
Brandstoffen
Schoonmaakmiddelen
Zuren
Kwik
Medicijnen
Diversen
Maatregelen
Verwijzingen naar wettelijk kader
Verwijzingen binnen de Arbocatalogus:
Algemene verwijzingen
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.
Onderverdeling
In deze paragraaf worden alle persoonlijke beschermingsmiddelen behandeld die worden gebruikt binnen de Waterbouw.
Hieronder volgt de indeling van deze paragraaf op hoofditems:
paragraaf | subparagraaf | omschrijving |
---|---|---|
12.10.1 | Wat zijn persoonlijke beschermingsmiddelen | |
12.10.2 | PBM-beleid | |
12.10.3 | Eisen verstrekking PBM's | |
12.10.4 | PBM's voor inleenkrachten | |
12.10.5 | Persoonlijke beschermingen | |
12.10.5.1 | Hoofdbescherming | |
12.10.5.2 | Oogbescherming | |
12.10.5.3 | Gelaatsbescherming | |
12.10.5.4 | Gehoorbescheming | |
12.10.5.5 | Voetbescherming | |
12.10.5.6 | Handbescherming | |
12.10.5.7 | Adembescherming | |
12.10.5.8 | Bescherming van overige lichaamsdelen | |
12.10.5.9 | Valbeveiliging(bij het vallen van hoogte) | |
12.10.5.10 | Beveiliging tegen verdrinking(reddings/werkvesten) |
Begripsbepaling
Persoonlijke beschermingsmiddelen bieden de gebruiker een verhoogde bescherming tegen mogelijke schadelijke invloeden welke voortkomen uit de arbeidsomstandigheden op de werkplek. Persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) zijn arbeidsmiddelen bestemd om door een persoon te worden gedragen. Daarbij mag men het woord ‘persoonlijke’ tevens opvatten als: een pbm wordt op de persoon uitgereikt en is dus bij voorkeur niet voor anderen bestemd. Dat heeft te maken met hygiëne en pasvorm. Het dragen van pbm’s is een ongemak, dat tot een minimum beperkt moet blijven. Het mag daarnaast zeker geen nieuwe risico’s oproepen.
Arbeidshygiënische strategie
In de Arbo-wet gaat men er vanuit dat persoonlijke beschermingsmiddelen alleen dan moeten worden gedragen indien er technisch en/of economisch gezien geen andere oplossing om het gevaar af te wenden mogelijk is.
Dit betekent dat voordat het bedrijf tot het verstrekken van pbm’s overgaat iedereen zich zal moeten realiseren, dat een pbm een vierde orde maatregel is (1ste orde is gevaar bij de bron wegnemen, 2de orde is collectieve bescherming, 3de orde is individuelebescherming en 4de orde zijn pbm's (zie AW art 3 lid 1b)). In gezamenlijkheid moet zijn vastgesteld dat maatregelen van hogere orde redelijkerwijs niet gevergd kunnen worden (dus: alleen werken met pbm als het echt niet anders kan). Persoonlijke beschermingsmiddelen mogen nooit technische veiligheidsmaatregelen vervangen en mogen nooit worden aangewend als mogelijkheid tot het nemen van meer risico's.
Welke risico's afdekken met PBM's
Indien men geen ander alternatief heeft (zie arbeidshygiënische strategie hierboven) kan men met PBM's onder andere de volgende risico's beheersbaar maken:
Definitie
De wettelijke definitie van pbm luidt:
een middel door een persoon te dragen of vast te houden, ter afwending van een gevaar.
Toelichting
Met dragen wordt bedoeld aan het lichaam te dragen, zoals een bril, een helm, een gehoorkap of een handschoen. Ook vasthouden van een pbm is mogelijk, op die manier behoort ook een laskap met handvat of een schild tegen vonken of hitte tot de pbm’s.
Warenwet, Arbobesluit
Pbm’s worden zowel in het Arbobesluit als in de Warenwet, Besluit Persoonlijke Beschermingsmiddelen, geregeld. De Warenwet bepaalt aan welke kwaliteitseisen een pbm moet voldoen (plicht van de leverancier). Daarmee vallen ze ook onder de CE-markeringsplicht. Het Arbobesluit geeft aan hoe het gebruik van pbm’s in werksituaties is geregeld (plicht van de werkgever).
Gratis
De werkgever moet pbm’s in voldoende mate ter beschikking stellen en alle kosten voor zijn rekening nemen. De werknemer blijft gevrijwaard van kosten van pbm’s. Dus hij behoeft ook niet een eigen bijdrage te betalen (AW art 44).
CE categorieën
Beschermingmiddelen zijn qua beschermingsniveau in drie categorieën in gedeeld:
Categorie | Risico | Voorbeelden |
---|---|---|
1 | gering | stofkapjes, onschadelijk stof werkschoenen, werkhandschoenen, werkkleding |
2 | (overig, niet 1 of 3) | (veiligheids)helmen, -brillen, veiligheidsschoenen |
3 | ernstig (levensbedreigend) | onafh. adembeschermingsapparatuur, bescherming tegen hitte en koude, chemicaliënbestendige handschoenen, valbeveiliging |
Het Arbobesluit geeft exact aan, op welke wijze moet worden vastgesteld welke pbm’s in de onderscheiden werksituaties zijn vereist. Het Arbobesluit kan worden beschouwd als een protocol.
Zie:
AB art 8.1 - Algemene vereisten persoonlijk beschermingsmiddel
AB art 8.2 - Keuze persoonlijk beschermingsmiddel
AB art 8.3 - Beschikbaarheid en gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen
Eisen
Op de werkgever berust de verstrekkingsplicht van pbm’s.
Alle pbm’s moeten worden geleverd conform het Besluit Persoonlijke Beschermingsmiddelen Warenwet. Let onder meer op de CE-markering die ook de risicocategorie aangeeft, waarin ze mogen worden toegepast.
Draagverplichting
De werknemer is verplicht de aan hem uitgereikte beschermingsmiddelen in de voorgeschreven situaties te dragen (AW art 11 lid b). Hij moet daar wel eerst voorlichting over hebben gehad (AW art 8 lid 3 en 4) en hij heeft ook eerst inspraak gehad in de keuze van de beschermingsmiddelen(AB art 8.2).
De draagplicht kan bijvoorbeeld met gebodsborden worden aangegeven. Ook kan daar een tijdfactor aan worden toegevoegd: alleen als de machine draait, of alleen als de waarschuwingslamp brandt.
In de bouw en op vergelijkbare projecten is de draagplicht van de helm algemeen verbindend verklaard, zodat de Arbeidsinspectie ook verbaliserend tegenover werknemers kan optreden.
Geschiktheid
Niet alle pbm’s zijn zomaar geschikt voor alle situaties. Per situatie moet vooraf zijn bekeken of het pbm:
Uit verslaglegging moet blijken of aan alle aspecten is voldaan.
Combinaties
Als zich in een werksituatie verschillende gevaren tegelijk voordoen en daarvoor ook verschillende pbm’s worden uitgereikt, dan moeten deze met elkaar goed gecombineerd kunnen worden: het tegelijkertijd dragen van verschillende pbm dient op elkaar te zijn afgestemd. Bijvoorbeeld een halfmasker en een veiligheidsbril mogen elkaar niet in de weg zitten.
Keuze
De keuze van een pbm is gebaseerd op:
Deze keuzefactoren moeten door leidinggevende en betrokken werknemers gezamenlijk zijn besproken en vastgesteld. De Arbeidsinspectie kan naar het verslag van de keuzeprocedure vragen.
De voorschriften m.b.t. de keuze van een persoonlijk beschermingsmiddel zijn vastgelegd in het Arbobesluit zie (AB art 8.2). De uitwerking van deze voorschriften is aangegeven in beleidsregel 8.2 voor de Waterbouw BR art 8.2.
Persoonlijk
Iedere werknemer heeft recht op zijn eigen pbm.
Als meerdere personen volgtijdig van hetzelfde pbm gebruik moeten maken, zijn aanvullende hygiënische maatregelen nodig. Daarbij is vastgesteld door wie ze tussentijds worden schoongemaakt?
Informatie gebruik
De leverancier moet de beschikbare gegevens voor het gebruik erbij leveren. De werknemer moet hiervan tevoren kennis kunnen nemen.
Doel
Een pbm dient slechts te worden gebruikt voor het beoogde doel; bijvoorbeeld een stofmasker houdt zwevend stof tegen, maar geen schadelijke dampen bij het verfspuiten. Een stofmasker mag dus niet bij het verfspuiten worden gebruikt.
Gebruik
Het gebruik van het pbm moet overeenkomstig de gebruiksaanwijzing zijn. Op een andere manier het pbm gebruiken is dus niet toegestaan.
De werkgever, en daarmee de direct leidinggevende, is verplicht zorg te dragen dat:
Vervanging
Tevens draagt de werkgever zorg voor:
Toelichting
Voorbeelden m.b.t. tijdige vervanging van PBM's:
Omdat ‘zindelijk houden’ van pbm’s nogal omslachtig is, zal men vaak voor wegwerp pbm’s kiezen, zoals ‘stofsnuitjes’. Ook oordopjes behoren tot de categorie wegwerp pbm’s.
Pbm derden
Het verstrekken van pbm’s is een plicht van de werkgever en daarmee een recht van de werknemer. De Arbowet hanteert een eigen definitie van werknemer. Als inleenkrachten worden ingezet is de arbowerkgever (de inlener) verantwoordelijk voor het pbm-beleid. In bepaalde gevallen doet de arbowerkgever er daarom goed aan met het uitzendbureau afspraken te maken over de pbm’s die door de inleenkrachten zelf mee genomen moeten worden, met name die pbm’s die maatgebonden zijn, zoals schoenen, kleding.
Als dit niet is gebeurd, is de gezaguitoefenende werkgever (de inlener) verantwoordelijk en aansprakelijk voor het dragen van pbm’s en de eventuele gevolgen van het niet verstrekken of niet dragen.
begripsbepaling
De hoofdbescherming wordt gerealiseerd met behulp van een kunststof helm.
toelichting
Helmen worden gemaakt van verschillende soorten kunststof. Kunststoffen verouderen door blootstelling aan ultraviolet licht. Het wordt dan bros en breekbaar. Het is daarom zaak een helm tijdig te vervangen.
De levensduur van een helm is afhankelijk van het soort materiaal. Kijk daarom goed in de bijsluiter wat de gemiddelde levensduur is. De productiedatum van de helm staat in de binnenkant gegraveerd (meestal in de klep).
Let op
Specifieke uitvoeringen
risico's
Letsel aan het hoofd door vallende voorwerpen of stoten.
maatregelen
Draag de helm altijd:
begripsbepaling
De oogbescherming wordt gerealiseerd met behulp van een van de volgende beschermingsmiddelen:
toelichting
type oogbescherming | keuze bepaling | toepassing |
---|---|---|
standaard veiligheidsbril | voor mensen zonder oogafwijking | Indien er kans is dat de ogen geraakt kunnen worden door grovere deeltjes zoals bij de volgende werkzaamheden: algemene reparatiewerkzaamheden, hakken, boren, draaien/schaven etc |
veiligheidsbril met correctieglazen | voor mensen met een oogafwijking | Zie opsomming bij standaard veiligheidsbril |
overzetbril | om te dragen over een gewone bril | Zie opsomming bij standaard veiligheidsbril |
ruimzichtbril | zie toepassing | Indien er kans is dat kleine deeltjes de ogen kunnen raken zoals bij de volgende werkzaamheden: - schuren, borstelen, slijpen, bikken etc waarbij fijnstof vrijkomt N.b. voor deze werkzaamheden is een veiligheidsbril of overzetbril niet afdoende omdat de kleine rondvliegende deeltjes via de onder- of bovenkant of de zijkanten van zo'n montuur toch de ogen kunnen raken Verder een ruimzichtbril dragen bij: - sterk verontreinigde lucht met stuivende stof- of roetdeeltjes - aanwezigheid van ogen prikkelende gassen of dampen |
las/brandbril | zie toepassing | De las/brandbril dient gedragen te worden bij autogeen las- en brandwerk |
risico's
Oogletsel door rondvliegende deeltjes en gevaarlijke straling.
maatregelen
Draag de het juiste type oogbescherming volgens tabel altijd:
begripsbepaling
De gelaatsbescherming kan worden gerealiseerd door:
De gelaatsbescherming beschermt het gehele gelaat tot aan de hals tegen de hieronder genoemde risico's
risico's
Letsel aan het gelaat door spatten van agressieve vloeistoffen, scherpe rondvliegende deeltjes en vlamboog
toelichting
De uitvoering en het materiaal van de gelaatsbescherming kan verschillen per risico. Het duidelijkst geldt dit voor de gelaatsbescherming tijdens electrisch lassen en de overige genoemde risico's.
maatregelen
Draag het juiste type gelaatbescherming altijd:
begripsbepaling
Gehoorbescherming beschermt het gehoor tegen een te hoge geluidsdosis en geluidsniveau
toelichting Er zijn twee soorten oorbescherming:
Zie voor verdere informatie over verschillende typen gehoorbescherming etc. onder hoofdstuk “Geluid” onder paragraaf: 13.2.8.3
Let op
Plaats gehoorbeschermingsmiddelen altijd met schone handen in de oren om infectie van de gehoorgang te voorkomen.
risico's
Beschadiging van het gehoor door een te hoge geluidsdosis en/of geluidsniveau
maatregelen
Draag gehoorbescherming altijd:
Voor de gehoorbescherming zijn ook de maatregelen van toepassing die omschreven staan in de volgende beleidsregel voor de Waterbouw:
*BR 6.8 lid 5 t/m 7 - Voorkomen of beperken van de blootstelling aan schadelijk lawaai (m.b.t. PBM's)
begripsbepaling
De voetbescherming wordt gerealiseerd door het dragen van veiligheidsschoeisel (veiligheidsschoenen of –laarzen)
Veiligheidsschoeisel is voorzien van:
risico's
Voetletsel door beknelling, doorboring, stoten of vallende voorwerpen
maatregelen
Draag veiligheidsschoeisel altijd:
begripsbepaling
De handbescherming wordt gerealiseerd door veiligheidshandschoenen
toelichting
Voor iedere toepassing is er wel een specifieke werk- of veiligheidshandschoen. Vooral bij het werken met bijtende en corrosieve stoffen is de juiste keuze van handschoenen heel belangrijk!
risico's
Letsel aan handen door snijden, schaven, schavielen, agressieve stoffen, warme voorwerpen
maatregelen
In onderstaande tabel is aangegeven welke handschoenen men moet dragen bij bepaalde werkzaamheden
soort handschoen | toepassing |
---|---|
Leer of kunststof handschoenen met rugzijde van textiel | - Dekwerkzaamheden waaronder werken met staaldraden en trossen |
- arbeid in de scheepvaart | |
N.B. niet voor chemicaliën | |
Leer of kunststof handschoenen (grote weerstand tegen insnijden) | - verplaatsen van zware voorwerpen |
- afbramen | |
- boren | |
- slijpen | |
- andere arbeid waarbij metaaldeeltjes wegspringen | |
Glad leren handschoenen met wijsvinger en duim | - laswerkzaamheden |
Vloeistofdichte rubber of kunststof handschoenen | - werken met chemicaliën |
- verwerken van kunststoffen | |
- verwerken van verf | |
- organische oplosmiddelen | |
- bijtende vloeistoffen | |
- verwijderen van asbesthoudend materiaal | |
- verwijderen van keramische vezels | |
Verzeker u ervan dat bij het werken met chemicaliën de gekozen handschoenen de stof kunnen weerstaan | |
Leren handschoenen met kunststof vulling | -bij trillend gereedschap etc. (anti trilhandschoen) |
Vinyl (wegwerphandschoenen) | - bij EERSTE HULP verlening |
begripsbepaling
Adembeschermingsmiddelen moeten ervoor zorgen dat de luchtwegen beschermd worden tegen diverse soorten risico's op de werkplek. Denk aan chemische risico's in de vorm van bijvoorbeeld gassen, dampen, nevels en stof, of aan verstikking door zuurstoftekort in ruimten met zuurstofverdringende gassen.
verschillende typen adembeschermingsmiddelen
De verschillende typen adembeschermingsmiddelen worden onderverdeeld in de volgende hoofdgroepen:
De omgevingsluchtafhankelijke adembeschermingsmiddelen worden onderverdeeld in:
Stoffilters:
De stoffilters worden weer onder verdeeld in P1. P2 en P3 filters, waarbij het P3 filter de meeste bescherming biedt tegen zeer fijn stof (99,95% van de aangeboden deeltjes worden afgevangen) en P1 bedoeld is voor grof stof (80% van de aangeboden deeltjes worden afgevangen). P2 valt hier tussen (94% van de aangeboden deeltjes worden afgevangen). Een nadere aanduiding voor deze filters die men nog kan tegenkomen (inmiddels vervallen*) zijn de letters S en SL. S wil zeggen: uitsluitend geschikt voor het fiteren van vaste stofdeeltjes. SL wil zeggen: geschikt voor neveldeeltjes in aërosolvorm (in de lucht zwevende vaste- en vloeibare deeltjes).
Gasfilters:
De gasfilters worden onderverdeeld in de soorten gassen of dampen die kunnen worden gefilterd. Deze onderverdeling vindt plaats door een kleur en lettercode (zie tabel hieronder). Verder is er voor deze gasfilters een onderverdeling gemaakt in de klassen 1, 2 en 3. Klasse 1 biedt weerstand aan maximaal 0,1 volumeprocent gassen of dampen. Klasse 2 biedt weerstand aan 0,5 volumeprocent en klasse 3 aan 1 volumeprocent (=10.000ppm)
De uitvoeringen van de omgevingslucht-onafhankelijke beschermingsmiddelen
De omgevingslucht-onafhankelijke beschermingsmiddelen komt men in allerlei verschijningsvormen tegen. Bijvoorbeeld:
De uitvoeringen van de omgevingsluchtafhankelijke beschermingsmiddelen
De uitvoeringen van deze adembeschermingsmiddelen zijn te verdelen in de volgende soorten:
Stofmaskers:
Bij de stofmaskers (snuitjes) is het gelaatstuk tevens filter en beschermt uitsluitend tegen vaste- of vloeibare deeltjes. De bovengenoemd filtercode P1 t/m P3 wordt voor deze filters voorafgegaan door de code FF dit duidt op “filtering face piece”. De totale code voor deze filters wordt dan bijvoorbeeld FFP1 met de toevoeging S of SL* (zie opm. hierboven). N.b. De P3 filtering in de uitvoering van snuitjes heeft geen praktische waarde omdat men die norm vanwege lekkage langs het masker nooit zal halen
Half- en volgelaatmaskers:
De halfgelaatsmaskers en volgelaatsmaskers sluiten mond en neus af, waarbij de volgelaatsmaskers ook de ogen afschermen. Deze maskers zijn voor de filtering voorzien van (verwisselbare) filterbussen.
toelichting
Het gebruik van een bepaald type filtermaskers is afhankelijk van de soort luchtverontreiniging op de werkplek (gassen, dampen of stoffen of een combinatie). Voor het bepalen van de juiste filterkeuze moet men dus over de volgende informatie beschikken:
De filtermaskers (afhankelijke adembescherming) mogen nooit gebruikt worden waar zuurstoftekort wordt vermoed.
filterende werking
Het masker moet in overeenstemming zijn met het filterend vermogen. De filterende werking mag b.v. niet ongedaan gemaakt worden door lekkage langs het gelaatsstuk van het masker. Dit is dus een belangrijk item bij mensen die een brildragen of gezichtbeharing hebben.
filterbussen
richtlijnen voor vervangen van filters
risico's
maatregelen
Uit een risico-inventarisatie moet blijken of werken met adembescherming noodzakelijk is en zo ja, welk type. Factoren die daarbij een rol spelen zijn o.a. de soort verontreiniging en de concentratie ervan, het zuurstofgehalte, het soort werk en de duur van blootstelling.
Draag filtermaskers altijd:
Draag filtermaskers nooit:
Draag omgevingsluchtonafhankelijke maskers altijd:
Informatie over ademhalingstoestellen [voorheen persluchtmaskers]
Omdat de ademhalingstoestellen in de Waterbouw veel voorkomen aan boord van de schepen en drijvende werktuigen hierover de volgende informatie:
Voor de ademhalingsbescherming zijn ook de maatregelen van toepassing die omschreven staan in de volgende beleidsregels voor de Waterbouw:
begripsbepaling
De bescherming van overige lichaamsdelen gebeurt in principe door het dragen van de juiste werkkleding.
Het begrip ‘werkkleding’ verdient nadere toelichting. Werkkleding is kleding die beroepshalve wordt gedragen, maar vaak ook enige bescherming biedt, bijvoorbeeld tegen vuil en stof, of tegen weersinvloeden zoals regen en koude.
Werkkleren zijn echter niet altijd beschermingsmiddelen in de zin van de Arbowet. Onderstaand lijstje geeft een idee
Tabel met indicatie of de genoemde werkkleding/schoeisel onder pbm's vallen
Werkkleding | pbm | opmerking / bescherming |
---|---|---|
Overall | nee | tegen vuil en stof |
Lasoveralls | ja | ook tegen lasvonken |
Doorwerkpak/jas | nee | Weersomstandigheden |
Floatercoverall | ja | bij verdrinkingsgevaar |
Rubber laarzen | nee/ja | ja, zodra bescherming tegen mechanische of chemische invloeden, zie CE-merk |
Speciale beschermende kleding
Verder is er ook nog een categorie met speciale beschermende kleding. De voornaamste items worden in onderstaande tabel genoemd:
Tabel met speciale beschermende kleding/schoeisel
Omschrijving | Toepassing |
---|---|
Vloeistofdichte overkleding waaronder: overalls zonder zakken | Tijdens het werken met/verwijderen van: - verontreinigde grond/specie - asbesthoudend materiaal - keramische vezels |
Rubber laarzen met stalen neuzen (eventueel met stalen tussenzolen) | Tijdens het werken met/verwijderen van: - verontreinigde grond/specie - asbesthoudend materiaal - keramische vezels |
Signalerings-, verkeers- en spoorbouwvesten\hesjes: -Goed zichtbare kleur met fluorisende strepen -Oranje met reflecterende romeinse II op rugzijde -Geel Nederlandse Spoorwegen | -algemeen signaleringsvest\hesje dat gedragen dient te worden bij werkzaamheden waarbij men zichtbaar dient te zijn voor anderen (denk bijvoorbeeld aan hijswerkzaamheden etc.) - bij werken op en in de directe omgeving van verkeerswegen, e.d. - bij werken op en in de directe omgeving van spoorlijnen (N.S.) |
risico's
Het niet dragen van de juiste werkkleding(pbm's) kan de volgende letsels veroorzaken:
maatregelen
De bovengenoemde werkkleding(pbm's) dragen om lichaamsdelen te beschermen tegen de genoemde invloeden/risico's.
begripsbepaling
In de Waterbouw bestaat het persoonlijk valbeschermingssysteem meestal uit een van de volgende samenstellingen:
In hoofdstuk 12.1.7 wordt de keuze van het juiste persoonlijke valbeschermingssysteen uitgebreid behandeld. Hier blijft de informatie beperkt tot de hieronder genoemde hoofdzaken.
Nadeel van systeem met vanglijn en valdemper:
Het nadeel van het systeem met een vanglijn en valdemper is de benodigde vrije hoogte die beschikbaar moet zijn onder het ophangpunt van de vanglijn (dit is minimaal 6 mtr afhankelijk van fabricaat).
Uitzonderingssituatie waar men zonder valdemper mag werken
Bij het systeem harnasgordel met vanglijn en valdemper is de valdemper van levensbelang om de val te breken. Er wordt gesteld dat “een systeem met vanglijn zonder valdemper” geen valbeveiliging is.
Op bovenstaande wordt echter één uitzondering gemaakt en dat is bij het gebruik van een harnasgordel en vanglijn in een werkbak of een bak van een hoogwerker. Bij deze uitzonderingssituatie mag men namelijk het harnasgordel met een korte vanglijn (maximaal 1,5 mtr) zonder valdemper gebruiken. De reden hiervoor is dat men in deze situatie met een korte vanglijn (dus valhoogte erg klein bij een calamiteit) waarschijnlijk minder risico's loopt dan met de valdemper (i.v.m. de benodigde vrije ruimte onder het ophangpunt van de vanglijn).
De lengte van de vanglijn
Bij het systeem harnasgordel, vanglijn met valdemper kan de lengte van de vanglijn inclusief valdemper variëren van 1,2 tot maximaal 2 meter. In de Waterbouw wordt meestal gekozen voor een korte vanglijn omdat deze ook gebruikt moet worden in de werkbak.
risico
Bij het vallen van hoogte kan men letsels van allerlei aard oplopen.
maatregelen
Draag een harnasgordel en vanglijn met valdemper of harnasgordel met valstopapparaat en oprolsysteem altijd bij:
Draag een harnasgordel met korte vanglijn en zonder valdemper altijd bij:
Draag een harnasgordel met lange veiligheidslijn altijd bij:
(in de laatst genoemde gevallen is dit geen valbeveiliging maar een beveiliging om iemand in noodgevallen uit een besloten ruimte te kunnen halen of om te voorkomen dat iemand overboord slaat)
keuringen
De valbeveiligingsmiddelen inclusief de accessoires dienen minimaal 1 x per jaar door een door de fabrikant geautoriseerde deskundige te worden geïnspecteerd en van een nieuwe keuringssticker te worden voorzien.
P.S.
Zoals reeds bovengenoemd wordt de valbeveiliging in het hoofdstuk 12.1.7 uitgebreid beschreven.
Begripsbepaling
Reddings/werkvesten zijn persoonlijke beschermingsmiddelen die in de sector waterbouw verplicht zijn voorgeschreven tijdens de dagelijkse werkzaamheden op of bij het water om het risico van verdrinkingsgevaar bij het in het watervallen te elimineren.
Verschil tussen reddingsvesten voor calamiteiten en reddings/werkvesten voor werksituaties
De reddingsvesten voor calamiteiten zijn die reddingsvesten die wettelijk verplicht zijn voorgeschreven aan boord van schepen en drijvende werktuigen en vermeld staan in het veiligheidsplan. Deze reddingsvesten behoren tot groep veiligheidsmiddelen die specifiek ontworpen zijn als persoonlijk beschermingsmiddel tijdens een noodsituatie bij “schip verlaten” maar zijn vaak ongeschikt als reddings/werkvest bij het uitvoeren van werkzaamheden. Vandaar dat de sector Waterbouw via eigen onderzoek en beproevingen heeft vastgesteld wat in de werksituaties het beste persoonlijke beschermingsmiddel is.
Specificatie van reddings/werkvest voor werksituaties in de Waterbouw
Het persoonlijk beschermingsmiddel dat de sector Waterbouw als minimum eis voorschrijft in de bovenomschreven werksituaties is:
Specificatie van reddingsvest voor calamiteiten aan boord van schepen/werktuigen
In noodsituaties bij calamiteiten aan boord van schepen en drijvende werktuigen altijd de reddingsvesten dragen die zijn voorgeschreven volgens het certificaat van het desbetreffende schip of drijvend werktuig.
In enkele gevallen zoals bij de binnenvaart komen de nomen van de voorgeschreven reddingsvesten overeen met de normen die zijn voorgeschreven voor de reddings/werkvesten voor werksituaties maar vaak is dat niet het geval. In alle gevallen dus vooraf vaststellen (via de risico-inventarisatie van het desbetreffende schip of drijvend werktuig) en duidelijk aangeven welke reddingvesten gebuikt moeten worden in noodsituaties bij calamiteiten.
N.B. De specificaties van de voorgeschreven reddingsvesten in de Binnenvaart zoals aangegeven in artikel 10.05 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 zijn : EN 395 : 1998, EN 396 : 1998, EN ISO 12402-3 : 2006 of EN ISO 12402-4 : 2006. Hierbij dient vermeld te worden dat de normen EN 395 : 1998 en EN 396 1998 inmiddels vervallen zijn en vervangen zijn door EN ISO 12402-3 : 2006 en EN ISO 12402-4 : 2006. Verder dient vermeld te worden dat het reddingsvest volgens de norm EN ISO 12402-4 : 2006 maar een opdrijvend vermogen heeft van 100 Newton en dat vinden we in de Waterbouw in de werksituaties onvoldoende.
Speciale uitvoering van reddings/werkvest te dragen bij las,- brand- en slijpwerkzaamheden
De hoes van het bovengenoemde standaard reddings/werkvest is niet vuurvertragend en niet bestand tegen spattende vonken.
In onze branche moet echter regelmatig op het water gelast en gebrand worden bijvoorbeeld aan de drijvende leiding. Voor deze werkzaamheden zijn er speciale uitvoeringen in de handel die hiervoor wel geschikt zijn. De hoezen van dit speciale type reddings/werkvest zijn vuurvertragend en bestand zijn tegen spattende vonken van las- en/of slijpwerkzaamheden.
Risico's
Het zal duidelijk zijn dat er bij werkzaamheden op of bij het water, bij het opstappen vanaf de wal op drijvend materieel of omgekeerd of bij het aan- of van boord gaan een groot gevaar is om in het water te vallen. Bij het in het watervallen kan men letsel oplopen door dat men tijdens de val iets raakt en verder is er na het te water raken het verdrinkingsrisico.
Maatregelen
Om de gevolgen van het in het water vallen tot een aanvaardbaar risico te reduceren heeft de sector Waterbouw het dragen van een reddings/werkvest verplicht gesteld bij de volgende omstandigheden:
Inspectie van reddings/werkvesten
verwijzingen naar wetgeving:
basisinformatie over wet- en regelgeving m.b.t. PBM's:
overige informatie over wet- en regelgeving m.b.t. PBM's:
Voor de complete lijst met aanverwante artikelen zie de "lijst met aanverwante artikelen van leeswijzer - Persoonlijke beschermingsmiddelen"
Verwijzingen binnen Arbocatalogus:
1* het betreft hier persoonlijke ademhalingsbeschermingsmiddelen
Verwijzing algemeen:
Einde van tekstdeel dat positief getoetst is door inspectie van SZW.